Zodebemesting

Fotoalbum op de boerderij: Zodebemesting op grasland in Leenderstrijp

Mest is een onmisbare grondstof.

Om te groeien en te bloeien hebben planten bodem, lucht, licht, water en voedingsstoffen nodig. De belangrijkste voedingsstoffen of nutriënten zijn stikstof, fosfaat en kalium. Omdat landbouwgewassen bij de oogst van de akkers worden weggehaald, ontstaat in de bodem een tekort aan die voedingsstoffen. Bemesting is al eeuwenlang de oplossing voor dat probleem.
Mest – dierlijke mest, kunstmest en andere meststoffen – geeft de bodem die door een vorige teelt is verarmd, een nieuwe dosis onmisbare voedingsstoffen. Goede landbouwpraktijk is ervoor te zorgen dat net zoveel mest wordt toegediend als de planten kunnen gebruiken.

Mest is een onmisbare voedingsstof, maar een overmatig gebruik ervan brengt schade toe aan het milieu. Overbemesting leidt onherroepelijk tot milieuproblemen. Een overdaad van stikstof verontreinigt het grond- en drinkwater, te veel fosfaat verzadigt na verloop van tijd de bodem en komt naderhand eveneens in het grondwater terecht. Belangrijke hoeveelheden nutriënten worden niet enkel in het milieu gebracht door de landbouw (bemesting, veeteelt), maar ook door de industrie (verbrandingsprocessen, lozingen van afvalwater), de huishoudens (lozingen van afvalwater) en het verkeer (verbrandingsprocessen). Overbemesting is dus zeker niet de enige oorzaak van de belasting van ons leefmilieu.


Welke soorten mest zijn er?

Meststof:
Elke één of meer stikstof- en/of fosforverbindingen bevattende stof die op het land wordt gebruikt ter bevordering van de gewasgroei, met inbegrip van dierlijke mest, afval van visteeltbedrijven en zuiveringsslib;
Soorten mest:
Dierlijke mest:
Excrementen van vee of een mengsel van strooisel en excrementen van vee, alsook producten daarvan.
Chemische meststof of kunstmest:
Elke met een industrieel proces vervaardigde meststof.
Andere meststoffen:
Alle meststoffen die noch dierlijke mest noch chemische meststoffen zijn.


Vormen van de mest

Vaste mest:

Uitwerpselen van dieren, al dan niet vermengd met strooisel, in vaste vorm.

Mengmest (of drijfmest):

Mest die weinig of geen strooisel bevat en die afkomstig is uit stallen met een roostervloer.

Gier (of aal):

Vloeibare mest die hoofdzakelijk bestaat uit urine en die afkomstig is uit ingestrooide stallen

Stalmest:

Mengsel van stro en uitwerpselen van runderen, paarden, schapen of varkens, met een drogestofgehalte van het mengsel van minimum 20 procent, en waarbij het mengsel als vaste mest is ontstaan door het huisvesten van deze dieren in ingestrooide stallen of door het bewerken van dierlijke mest met stro. Mengsels met uitwerpselen van pluimvee worden niet beschouwd als stalmest, ongeacht het drogestofgehalte of de ontstaanswijze.


Samenstelling van de meststoffen

Kunstmest
Stikstof wordt vooral toegediend in de vorm van meststoffen die enkel stikstof bevatten . Ongeveer 75 % van de kunstmeststikstof wordt toegediend in de vorm van ammoniumnitraat.

Dierlijke mest

De stikstofbenutting van dierlijke mest wordt uitgedrukt als een percentage van de stikstofbenutting van kalkammonsalpeter, de zogenaamde stikstofwerking. De stikstofwerking wordt apart weergegeven voor het organische en het minerale deel van de stikstof.

Voor grasland bedraagt bij voorjaarstoediening de werking van organische stikstof 16 tot 28 procent en die van de minerale stikstof 58 tot 92 procent voor dunne rundvee­ en varkensmest. De werking neemt toe naarmate de mest dieper in de zode is toe­gediend. De totale stikstofwerking is lager naarmate het later in het jaar toegediend wordt. Voor rundveemest die gedurende de beweiding wordt uitgescheiden wordt een stikstofwerking van nul aangehouden.

Bij voorjaarstoediening op maïsland en bouwland is de stikstofwerking van de organische stikstof van dunne rundermest 30 procent en van dunne varkens- en kippenmest 45 procent. De stikstofwerking van minerale stikstof varieert voor alle dunne mestsoorten van 75 tot 90 procent. Bij najaartoediening is de stikstofwerking van de meeste dierlijke mest lager dan 20 procent

Tabel:  Samenstelling en productie van de belangrijkste soorten dierlijke mest (lEI; PR, 1998)

Mestproductie, 109 kg
Diersoort Mestsoort Gehalte, kton’!
Ammonium-N
Totaal-N 1990 1997
Rundvee Dunne mest (totaal) 2,6 4,9 60,85 51,57
w.o. weide 32,92 27,63
w.v. opslag   9,62
w.v. weide   18,01
Vaste mest 1,6 6,9   1,02
Vleesstieren 2,6 4,9 2,65 1,89
Vleeskalveren 2,4 3,0 1,93 2,62
Schapen en geiten Vaste mest (stal) 2,0 8,6 0,31 1,70
Dunne mest (weide) 1,58 1,39
Mestvarkens 4,2 7,2 9,13 7,85
Fokvarkens 2,5 4,2 7,22 7,22
Pluimvee Dunne mest 5,8 10,2 1,49 0,97
Vaste mest 2,4 24,1 0,86 1,13
Totaal 86,02 76,34

1 gehalte in de bewaarde mest (zonder de stikstofverliezen tijdens opslag)


Toedieningstechnieken

Sinds 1991-1994 is emissie-arme mesttoediening op grasland verplicht. Op bouwland was een verplichting tot onderwerken van mest sinds 1988 reeds van kracht. Voor toegelaten technieken is het belangrijkste principe dat het contact tussen mest en lucht zo gering mogelijk is. Dit wordt op grasland bereikt door de mest in de zode te brengen. Voor bouwland wordt dit bereikt door mest onder te werken tegelijk met of zo snel mogelijk na toediening. Hierna volgt een korte karakteristiek van de belangrijkste emissie-arme toedieningstechnieken voor dierlijke mest op gras- en bouwland.

Grasland

SLEEPVOETEN

Bij sleepvoeten wordt de mest in smalle strookjes (afstand tussen strookjes is 15-25 cm) toegediend, waarbij gras door een voorziening zo veel mogelijk opzij geduwd wordt, zodat de mest ‘op de bodem tussen het gras’ gedoseerd worden.
De mestgift bedraagt 10-15 m3 ha. De besmeuring van gras met mest is beperkt.

ZODEBEMESTEN

Bij zodebemesten wordt de mest toegediend in sleufjes in de grond. De sleufdiepte is 3-5 cm en de afstand tussen sleufjes is 15-25 cm. De mestgift bedraagt 20-30 m3 ha. Bij mestinjectie wordt de mest toegediend in sleufjes, die daarna worden dichtgedrukt. De sleufdiepte is 15 cm en de onderlinge afstand is 50 cm. De mestgift bedraagt 30-40 m3 ha.

SLEUFKOUTER

Sleufkouter is een ondiepe zodebemesting en een tussenvorm van sleepvoeten en zodebemesten. De mestgift bedraagt 15-30 m3 ha.

Sleepvoetenmachine, sleufkouter en zodebemester worden op alle grondsoorten toegepast. Op de veen- en kleigronden worden met name sleepvoeten en sleufkouter toegepast en op zandgronden zodebemesting en sleufkouter. Mestinjectie komt op grasland bijna niet meer voor in Nederland. Door de ondiepe werking vraagt de sleepvoetenmachine een beperkte trekkracht. De sleufkouter en zodebemester vragen meer trekkracht naarmate ze dieper werken. Als nadeel bij de sleufkouter en zodenbemester wordt soms het open blijven staan en uitdrogen van de sleuven genoemd. Bij de sleepvoetenmachine wordt besmeuring van het gras met mest als nadeel genoemd.

Bouwland

Injecteren
Bij injecteren wordt mest rechtstreeks via injectietanden in de grond gebracht.

Onderwerken
Bij onderwerken wordt mest oppervlakkig toegediend en door een grondbewerkings­werktuig in een tweede werkgang bedekt met grond of
intensief gemengd.

Vaste mest dient evenals dunne mest zo snel mogelijk ondergewerkt te worden.


Fotocollage zodebemesting

Foto’s (Erik van Asten) gemaakt op 21 februari 2006, in het gebied van de Hei Heg en Hoogeind in Leenderstrijp, hoek Strijperstraat / Jansborg.
Eric vd Paalen (bestuurslid van HHH) is begonnen, met behulp van een zodebemester, mest op het grasland te injecteren.
Achter de Fendt 511 C  tractor (115 pK) hangt een Veenhuis mesttank van 8500 liter.
Bij zodebemesten wordt de mest toegediend in sleufjes in de grond. De sleufdiepte is 3-5 cm en de afstand tussen de sleufjes is 15-25 cm.

 

Geef een reactie