Wilde konijn

Er uitgelicht: Het wilde konijn

                                       Altijd waakzaam:  een  jong konijn

 

Korte omschrijving van het wilde konijn:

 Nederlands:    Konijn of wilde konijn ,
Dialect:       K
nèènt  (konijnen)  unne Knien    (klik voor meer dialect hier)
Latijn:         
Oryctolagus cuniculus
     Engels:        Rabbit

    Mannelijk dier:                          Rammelaar
Vrouwelijk dier:                        Moer of voedster
Jong:                                         Lamprei

70-80g,
Naakt, ogen en gehoorgangen gesloten, kan nog niet lopen, warmteregulatie onstabiel
Nestblijver:  brengen hun jong beschermd in een hol ter wereld.     
                              
Samenleving:                             Konijnen hebben vaak hun leven lang dezelfde partner.
Nesthol:                                    Wentel
Draagtijd moer:                         +/- 1 maand
Uitwerpsels:                               Keutels
Leeftijd:                                    max. 5-7 jaar

Zoogdier behorende tot de orde

haas

der haasachtigen (Lagomorpha).

Konijn

Lijkt op een knaagdier, maar het konijn behoort dus niet tot de knaagdierenorde.
Het is de enige soort uit het geslacht Oryctolagus. Kleiner dan de haas en de achterpoten van het konijn zijn
relatief veel korter dan die van de hazen. De buik is veel lichter van kleur dan de rug, vaak wit van kleur.
Ook de onderzijde van de staart en de poten is wit.
Het konijn leeft enkel van plantaardig voedsel. Ook eet het konijn zijn eigen keutels.

Uitgebreide omschrijving van het wilde konijn

Op de voorgrond de woning van het wilde konijn, op de achtergrond de woning van de “tamme mens”

Leefgebied
Het Europese wilde konijn komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied, maar heeft zich o.a. door toedoen van de mens uitgebreid over bijna heel Europa. Alleen in het oosten en noorden van Europa en in bergachtige streken, waar ’s winters lang sneeuw blijft liggen, komen geen konijnen voor. Konijnen hebben een voorkeur voor droge, losse gronden, waarin ze gemakkelijk holen kunnen graven en geen wateroverlast ondervinden. In Nederland zijn ze dan ook hoofdzakelijk te vinden op de zandgronden in het oosten en zuiden, meestal op de overgang van bos naar gras- of akkerland en op de heide.
Tegenwoordig komen ze steeds dichter bij de huizen voor. Ze voelen zich vooral thuis in kort grasland en op bijna kale bodem.
Wanneer grasland door vee wordt overbegraasd, is dat gunstig voor de konijnenstand.

 

 

Tanden
De snijtanden van een konijn zijn zo scherp als beitels. Ze dienen voor het afhappen.
De kiezen zijn geplooid om het voedsel te vermalen.

                         

tanden van het konijn

Levenswijze en spijsvertering
Konijnen zijn sociaal levende dieren die kolonies vormen. De voornamelijk door de vrouwtjes gegraven gangenstelsels
zijn soms zeer uitgebreid en voorzien van talrijke zijuitgangen; in zo’n hol kunnen verscheidene konijnen een plaats vinden.
Een konijn dat door een of andere oorzaak alleen is, zal proberen zich aan te sluiten bij zijn soortgenoten.
Konijnen communiceren met elkaar voornamelijk via het gezicht, de reuk en het gehoor. Geluid maken ze voornamelijk bij de paring,
namelijk een laag nasaal gegrom. Als ze in grote nood verkeren, laten ze een hoog gegil horen, het zogenoemde klagen.
Bij gevaar waarschuwt een konijn zijn soortgenoten door met de achterpoten op de grond te trommelen.

schedel van het konijn met open gebeitelde kaken zodat de wortels van de tanden zichtbaar zijn

Konijnen zijn bijzonder honkvast, vooral de vrouwtjes: dieren die 600m van hun hol werden neergezet,
waren nog in dezelfde nacht weer in hun hol terug. Als ze veel verder worden verplaatst,
kunnen ze de weg niet meer terugvinden.

 

Even in het konijnenhol naar binnen gekeken.

Het grootste deel van de dag zitten konijnen onder de grond, waar ze voornamelijk slapen, zich wassen, keutels kauwen etc.
Tegen de avond komen ze uit hun hol, ook als het regent, tenzij het een ontzettend noodweer is. Ze beginnen dan gulzig te eten.
Na een half uur is hun ergste honger gestild; dan worden ze wat kieskeuriger en kiezen planten uit die ze lekker vinden.
Nadat ze voldoende hebben gegeten, brengen ze hun tijd door met andere bezigheden, zoals paren, spelen, vechten en rondhuppelen.

De spijsvertering
De spijsvertering van konijnen is bijzonder. Het voedsel passeert het darmkanaal namelijk twee keer.
Een paar uur na het grazen op een volle maag worden er zachte, donkere, met een vlies omgeven keutels geproduceerd;
het dier vangt deze op en eet ze nog een keer op. Hierna worden de bekende harde keutels, die uit hooiachtige plantedelen bestaan,
gevormd. Deze worden uitsluitend boven de grond gedeponeerd.
Een volwassen konijn produceert ongeveer 300 à 400 keutels per etmaal.

Konijnenkeutels op de voorgrond

 De voortplanting
De periode dat konijnen seksueel actief zijn, heet rammeltijd. De lengte van de rammeltijd is afhankelijk van het klimaat.
In Nederland loopt de rammeltijd ongeveer van februari tot in de herfst. In het begin van de rammeltijd worden de testikels van de mannetjes (rammelaars) groter.

In de rammeltijd bestaat er in een konijnenkolonie een strikte hiërarchie. Die sociale rangorde wordt aan het begin van de rammeltijd vastgesteld. De rammelaars vechten dan met elkaar om de grenzen van hun territoria te bepalen.
De sterkste rammelaar is de baas en heeft het grootste territorium en één of meer vrouwtjes (moertjes) waarmee hij paart.
Ook ondergeschikte rammelaars hebben dikwijls een moertje. Konijnen hebben vaak hun leven lang dezelfde partner.
Een rammelaar markeert zijn territorium door geurvlaggen, bestaande uit een kleurloze vloeistof, die wordt afgescheiden
door geurklieren onder zijn kin, en door keutels en urine. Het territoriumgedrag strekt zich niet uit tot onder de grond.
De baas zal nooit het hol van een rammelaar van lagere rang binnengaan. Buiten de rammeltijd wordt het territoriumgedrag soepeler, naarmate de potentie afneemt. Maar ook buiten het voortplantingsseizoen blijven konijnen meestal op enige afstand
(iets minder dan een meter) van elkaar. In de periode van seksuele inactiviteit, die samenvalt met de rui, worden de testikels kleiner en slapper en verdwijnen weer in de buikholte.

Het moertje heeft een cyclus van 7 dagen. De draagtijd is ongeveer een maand. In Nederland zijn de eerste nesten ongeveer
in maart te verwachten. Iedere keer als een moertje jongen krijgt, graaft ze, in de kolonie, of soms ver daarbuiten,
een speciale gang van ongeveer een meter lengte. Aan het uiteinde van deze gang maakt ze een nest van droog plantenmateriaal, dat ze bekleedt met buikhaar. Een dergelijk nest heet een wentel. In deze wentel werpt ze 4 à 6 jongen, die ze slechts één of soms twee keer per dag voedt. Na ieder bezoek wordt de wentel steeds weer zorgvuldig met aarde afgesloten om vijanden, zoals vossen, te misleiden, die de jongen anders uit zouden graven.

De jongen, die lampreien worden genoemd, worden blind, doof en kaal geboren. Een pasgeboren jong weegt nog geen 40 g.
Na 7 dagen is het gewicht verdubbeld, heeft het jong haar, is het gehoororgaan ontwikkeld en zijn de tanden en klauwen zichtbaar.
Voordat de jongen tien dagen oud zijn, zijn de ogen open en tussen de zestiende en de eenentwintigste dag komen de jongen naar buiten.
Vanaf dat moment dekt het moertje de wentel niet meer af. Voordat de jongen een maand oud zijn, grazen ze, rennen ze rond en
spelen ze met elkaar binnen een straal van enkele meters van het hol, waarin ze meteen verdwijnen als er gevaar dreigt.
Gewoonlijk wordt een moertje binnen 2 dagen na een worp weer bronstig en kan ze na 5 à 6 weken al weer een nieuw nest hebben.

De jongen zijn na 4 à 5 maanden geslachtsrijp, zodat in maart geboren jongen in theorie in hetzelfde seizoen zelf weer
jongen kunnen krijgen. In de praktijk komt dit bij ons waarschijnlijk niet voor.

Aantalregulatie en invloed op het landschap
Gezien het feit dat een konijn in een gunstig geval wel 5 à 7 jaar oud kan worden en zich zo snel kan voortplanten is het
verwonderlijk dat er nog niet veel meer konijnen zijn. Er zijn echter verschillende oorzaken aan te wijzen waardoor het
aantal konijnen binnen de perken blijft. Een merkwaardig verschijnsel waarvan men de oorzaken nog onvoldoende kent,
maar dat vooral bij overbevolking optreedt, is de prenatale sterfte en resorptie van embryo’s, een soort natuurlijke geboortebeperking.
Deze resorptie komt voor in de derde week van de zwangerschap. De embryo’s en de placenta verschrompelen en worden opgelost
en weer in het moederlichaam opgenomen. Bij jonge moertjes komt dit verschijnsel meer voor dan bij oudere dieren.
Als het verschijnsel halverwege de zwangerschap optreedt, kan het in twee of drie dagen gebeurd zijn.

Veel jonge konijnen worden opgegeten door hun natuurlijke vijanden als vossen, wezels, hermelijnen en roofvogels,
zoals buizerds. Parasitaire organismen vormen een andere oorzaak voor sterfte, vooral door het overbrengen van de
gevreesde myxomatose of dikkopziekte en VHS. Hierdoor is in deze streken de konijnenstand sterk terug uitgegaan.

Als de omstandigheden slecht zijn, wordt de rammeltijd korter en is het aantal jongen per worp kleiner.
Wanneer deze aantalbeperkende factoren niet voldoende effect hebben, kunnen konijnen hun omgeving sterk veranderen.
Als ze in grote aantallen voorkomen, vreten ze klavers en smakelijke grassoorten te ver af, waardoor voor het konijn onsmakelijke
soorten als klis, smeerwortel, jakobskruiskruid, brandnetel en dergelijke kunnen toenemen.
Veel van deze soorten voelen zich bovendien bijzonder goed thuis in omgewoeld zand, zodat het effect nog wordt versterkt.

In de winter
In de winter schillen konijnen ook de bast van jonge boompjes, soms wel tot een hoogte van 50 of 60cm en
voorkomen daardoor bosvernieuwing. Als ze erge honger hebben, schrikken ze er zelfs niet voor terug in bomen te klimmen
om voer te bemachtigen. Van veel plantensoorten, o.a. van de melkdistel, bestaan ‘konijnenvormen’:
doordat konijnen steeds de topjes eruit vreten, krijgen deze planten een boompjesachting uiterlijk.

Konijnziekten

 MYXOMATOSE (dikkopziekte)
Een uit Zuid-Amerika afkomstige ziekte, die konijnen met dodelijk gevolg aantast. Hij wordt overgebracht door bloedzuigende insecten,
zoals muggen en vlooien. De verschijnselen zijn het best te zien aan de kop. De oogleden en de neus zwellen op,
waardoor hij niets meer kan zien. Het dier loopt stuurloos rond en de dood volgt binnen veertien dagen na infectie.
De stand van het wilde konijn is ernstig door deze ziekte gedund.  Er schijnt echter een resistentie te ontstaan.
Foto uit midden van de vorige eeuw, rechts achter de Heerstraat. ( meer info over deze foto, klik hier)

VHS Viraal Haemorrhagisch Syndroom

De zeer besmettelijke konijnenziekte VHS (Viraal Haemorrhagisch Syndroom) waart nu ruim tien jaar in Nederland rond en richt meer schade aan dan de al langer bestaande beruchte virusziekte myxomatose. De dieren sterven acuut aan bloedstolsels in lever of nieren of gaan na een paar dagen pijnlijden dood. Het ene moment kauwen ze op een stuk gras, even later vallen ze dood neer. In tien jaar tijd heeft de virusziekte VHS het aantal konijnen in Nederland voor 70%  doen dalen.
De konijnenstand is in veel delen van het land (en ook in ons gebied) zeer laag.
In de jaren 50 tot 80 van de vorige eeuw jaren vormden de konijnen in sommige delen van ons gebied een ware plaag.
De konijnen vraten de akkers volkomen kaal!
Opvallend is dat tegenwoordig de meeste konijnen niet in het veld, maar bij de woningen worden aangetroffen.
Waar men vroeger honderden konijnen telden, zijn er nu nog maar een paar of helemaal geen meer.

Inwendige afbeelding van konijn:  Anatomie van het vrouwelijk konijn

Skelet: wervelkolom (1), schouderblad (2), halswervel (3), schedel (4), onderkaak (6), spaakbeen (B), ellepijp (9), borstbeen (10), opperarmbeen (11), ribben (12), teenkootjes (13, 14), middenvoetsbeentjes (15), scheenbeen (16), heupbeen (17), dijbeen (1 B) en staartwervels (19). Het gebit bestaat uit snijtanden (5) en kiezen (7).
Het darmkanaal is typisch dat van een planteneter, met een goed ontwikkelde dunne darm (29), dikke darm (30) en blinde darm (31).
Overige delen van het spijsverteringsstelsel: slokdarm (35), maag (2B), lever (39), galblaas (32) en einddarm (20).
Het hart (34) ontvangt zuurstofrijk bloed van de longen (33; luchtpijp: 36) en stuwt dit via de slagaders (rood) naar de diverse inwendige organen.
Het zuurstofarme bloed stroomt via de aders (blauw) tenslotte weer terug naar het hart. Het bloed wordt gefilterd door de nieren (27)  en het filtraat, de urine, via de urineleider (25) afgevoerd naar de blaas (26). Van het voortplantingsstelsel zijn ovarium (24), eileider (23),  uterus (22) en vagina (21) getekend.

Sporen van het konijn

Tamme of verwilderde konijnen op de Heg?


28 augustus 2008:  Strijper Heg,  10 tamme of verwilderde konijnen

Op 28 augustus 2008 zaten er helemaal achteraan op de Strijper Heg 10 konijnen, met een kleurslag die er normaal niet voorkomt!
Zijn het los gelaten tamme konijnen?
Het zou ook mogelijk kunnen zijn dat een tamme rammelaar gedekt heeft met een wilde voedster en dat ze samen 10 jongen hebben voortgebracht.
Vooral de kleurslag van het konijn op onderstaande foto wijst daarop!
Dan blijft natuurlijk nog de vraag open staan, hoe die 2 elkaar dan gevonden hebben?

bronvermelding: met bewerkingen door de webbeheerder, o.a.

– Landelijk Nederland encyclopedie van natuur en landleven  1983
– Spectrum natuur encyclopedie, wilde natuur van Europa 1982
– Willem Iven in zijn boek uit 1974: Lind dè is de sgonste plats 

Geef een reactie