Veeziekten en hun bestrijding in 1953
Onderwerpen die behandeld werden de de Almanak:
Kalfziekte of melkziekte
Acetonaemic = slepende melkziekte = stinkziekte = voorjaarsziekte.
Tetanic = krampaanvallen.
grastetanie (kopziekte)
Begaving (“rijzen”, “gebrek”, “plaag”, “toevallen”, “overvallen”)
Rachitis = -Engelse ziekte.
Osteomalacie = Beenderverweking.
Osteoporose = dikke kakenziekte of dikkopziekte.
Likzucht, Pica.
Bloedarmoede van biggen en kalveren.
leverziekte”, “hijgziekte”, “vetziekte
Keukenzoutgebrek
Zwavelgebrek
Magnesiumgebrek
Kaliumgebrek
Zinkgebrek
Kannibalisme.
STOFWISSELINGSZIEKTEN.
Kalfziekte of melkziekte
Treedt meestal in de eerste 2 dagen na de baring op, een enkele keer tijdens de baring, bij uitzondering ook in later stadium, tot zelfs v66r de baring en dan vooral bij melkkoeien, die in zeer goede voedingstoestand verkeren, en op het hoogtepunt van de lactatie zijn. Oorzaak nog niet bekend. Het kalkgehalte van het bloed is sterk verlaagd, bijschildklieren werken waarschijnlijk niet normaal. Mogelijk spelen giften uit het darmkanaal een rol. De verschijnselen beginnen met slecht eten, niet herkauwen, minder melk, soms diarree, verder meestal gauw terugblijven van ontlasting en urine, snelle zwakke pols, vaak sufheid, bij uitzondering ook excitatie (wild, schrikachtig), moeilijk ter been blijven. Bij optreden tijdens baring houden weeën op. Meestal volgt dan: niet op kunnen staan en een toestand van bewusteloosheid met vaak langzame ademhaling, waarbij de dieren een kreunend, soms snurkend geluid laten horen. De behandeling bestaat uit het onderhuids of in de bloedbaan inspuiten van oplossingen van kalk en magnesium of het opblazen van de uier. Ook kan men combinaties van deze behandelingen kiezen. Dikwijls moet de behandeling herhaald worden. Hoe eerder de dierenarts geraadpleegd, hoe beter. Vooral Prof. Sjollema heeft baanbrekend werk verricht. Ter voorkoming van de ziekte, dieren in matige voedingstoestand houden, vervetting tijdens droogstand tegengaan door krachtvoeder, aardappelen e.d. te onthouden. Een maand v66r het kalven een hoge dosis vitamine D laten inspuiten door de dierenarts wordt aanbevolen. Laatste dagen v66r het kalven weinig voeder geven en een laxeermiddel (6-1 kg Engels zout). Na het kalven direct niet helemaal uitmelken geeft slechts weinig succes. Direct na het kalven met Ca- borogluconaat behandelen geeft meer zekerheid. Bij schapen, die sterk bijgevoederd worden met krachtvoeder (zonder mineralentoevoeging!) komt de ziekte ook voor. De behandeling is dezelfde. Bij fokzeugen, in vette conditie, treedt eveneens een hormoonafwijking op (bijschildklieren, hypofyse), waarbij men spreekt van melkziekte. De zeugen zijn 2-3 dagen na de geboorte slechts met veel moeite op de been te krijgen en vallen direct weer neer, de stem is hees, de uier gezwollen, iets etterige uitvloeiing komt uit de baarmoeder, geen eetlust, niet zogen. Genezing zonder behandeling komt voor, doch dan zijn de biggen dood. Sneller herstel na baarmoederirrigaties en verstrekken van laxeermiddelen. Het snelst herstel na hormooninjecties, die de baarmoeder doen samentrekken en injecties van Ca-borogluconaat. Voorbehoedend de fokzeugen veel uitloop in de weide of in de winter op stal veel goed ruwvoeder geven en vooral niet te veel krachtvoeder verstrekken (middelmatige conditie).
Acetonaemic = slepende melkziekte = stinkziekte = voorjaarsziekte.
Treedt meestal op 10 dagen, tot enkele weken na het kalven, vooral in de stalperiode; een enkele keer in geil gras. Meestal treedt ze op bij een toestand van overvoeding, soms ook bij ondervoeding. Ais oorzaken beschouwt men wel een tekort aan sporenelementen. (kobalt, mangaan), veel boterzuur bevattende kuil, snelle overgang van eiwitarme- op eiwitrijke voeding na het kalven, leverafwijkingen, stoornissen in de hormonenstofwisseling, vooral van de bijnier. De verschijnselen bestaan uit; kieskeurige eetlust, bij voorkeur vuil stro, verschijnselen van tijdelijke likzucht, sterke vermagering, slecht verteerde ontlasting; meestal taai, soms dun en stinkend, sufheid, moeilijk opstaan. De uitgeademde lucht, de melk, de ontlasting, urine en uitvloeiende stoffen van de baarmoeder vertonen een eigenaardige lucht vanwege het gehalte aan’ aceton en andere stoffen, die als gevolg van een gestoorde koolhydraat- en vetstofwisseling ontstaan. Soms treden ook nerveuze verschijnselen op de voorgrond. De behandeling kan bestaan in het verstrekken van: beweging in de buitenlucht, herkauwbrokken van gezonde koeien, azijnzuurzouten, sporenelementen (Co, Mn, As), kaliumchloraat, chloralhydraat, ammoniumlactaat, inspuiting van glucose en insuline, verder bijnierhormoon enz.. Ook het opblazen van de uier geeft soms resultaat. Voorbehoedend een evenwichtige voeding met vermijding van boterzuur bevattende kuil, aangepast aan de behoefte voor onderhoud en productie.
Tetanic = krampaanvallen.
De dieren verkeren als gevolg van een gestoord mineralenevenwicht in een labiele toestand, zijn prikkelbaar, schrikachtig, hebben een verwilderde blik, eten minder goed, de buik is iets opgetrokken en bij runderen is de melkgift iets verlaagd. Meestal door een uitwendige oorzaak. (koude nacht na warme dag, uit warme stal in de koude buitenlucht, verplaatsing van het ene hok naar het andere, afzonderen van andere dieren, sterke inspanning, reizen en trekken, angstig maken enz.), doch ook bij optreden van tochtigheid e.d. kan het evenwicht in het lichaam geheel verstoord geraken. De bloedsamenstelling wordt dan dermate abnormaal, dat de dieren niet meer op de been kunnen blijven. Ze tuimelen neer en vertonen heftige krampaanvallen, welke zich telkens na een korte rust periode herhalen, doch ook kan bij de eerste aanval de dood reeds optreden. De ogen worden in de ooghoeken getrokken en het derde ooglid wordt duidelijk zichtbaar.
grastetanie (kopziekte)
Bij grastetanie (kopziekte) van het rund heeft men vaak te maken met kaliumovermaat, daarnevens soms met Mg- en Na- gebrek in het weidegras. Meestal is een periode van onevenwichtige voeding in de stalperiode voorafgegaan. De grote overmaat aan eiwit in welig gras schijnt het optreden van de ziekte te bevorderen. Ook de verplaatsing van de stal naar de weide zou een rol kunnen spelen. Onder invloed van het zonlicht wordt er buiten veel vitamine D in de huid gevormd, waardoor het p- gehalte van het bloed plotseling kan stijgen, terwijl het Ca- gehalte direct niet mee optrekt. De gestoorde Ca/p- verhouding in het bloed zou dan krampen kunnen geven. Het bijvoederen van 2 kg gedroogde pulp p.d.p.d. in de weide kan het optreden der ziekte als regel voorkomen. Ook aardappelvezels en eiwitarme weidekoekjes worden wel gebruikt. Bij kalveren komt een vorm van tetanie voor, welke betiteld wordt met de namen: “lal”, “bier”, “brulziekte”, “Iendenbloed”, “ruggebloed”, “toevallen”. Meestal betreft het kalveren, die met veel volle melk worden gevoederd en weinig of geen ruwvoeder ontvangen, derhalve komt de aandoening veelvuldig voor bij mestkalveren, die in kisten worden gemest en bij kalveren op fokbedrijven, waar men een vette conditie wenst. Een enkele keer komt het ook voor bij kalveren, die uitsluitend met mineraalarm ruwvoeder (stro, bieten) en granen worden gevoederd. De oorzaak is bij melkvoeding vooral gebrek aan Mg, daarnaast wel gebrek aan Ca, P, vitamine A, D en soms B. Mestkalveren met tetanie zal men doen slachten. Fokkalveren verstrekt men maximaal 4 I volle melk, goed ruwvoeder, extra mineralen en een A-Dg vitaminepreparaat.
Begaving (“rijzen”, “gebrek”, “plaag”, “toevallen”, “overvallen”)
De begaving (“rijzen”, “gebrek”, “plaag”, “toevallen”, “overvallen”) bij varkens mogen we meestal als een voorbode van Engelse ziekte beschouwen. Het rantsoen bevat dan te weinig Ca en onvoldoende vitamine D. Een enkele keer ziet men krampen door gebrek aan vitamine A (carotine!) en bij uitzondering bij vitaminen B- gebrek en Mg- tekort. De dierenarts behandelt de krampen met broompreparaten. Zonder wijziging van het rantsoen worden de dieren meestal stijf. Men zal dus tevens een goed rantsoen moeten kiezen.
( foto: Wikipedia )
Rachitis = -Engelse ziekte.
Osteomalacie = Beenderverweking.
Osteoporose = dikke kakenziekte of dikkopziekte.
We zullen deze 3 ziektebeelden samen nemen, omdat de oorzaak vaak dezelfde is en de verschijnselen veel gelijkenis vertonen. Van rachitis spreekt men, wanneer de opbouw van het beenderweefsel bij jonge dieren gestoord is; bij osteomalacie van oudere dieren treedt afbraak van beenderweefsel op de voorgrond. De osteoporose komt zowel bij jonge als oude dieren voor. Het beenderweefsel is hier afgebroken en plaatselijk vervangen door bindweefsel, wat vooral duidelijk waarneembaar is aan de gezwollen kaken. De oorzaak van de 3 genoemde ziekten is voornamelijk in de voeding te zoeken, b.v. Ca-, P-, vitamine D- gebrek, slechte verhouding tussen Ca en P, te veel zuurvormende-. en te weinig basevormende stoffen in het voedsel. Ongunstig op de mineraalstofwisseling werkt ook een te hoog gehalte aan eiwit, een te hoog Mg- gehalte, abnormaal veel Fe, AI, Be en te veel vetten in het voedsel. Door bepaalde ziekten (opfokziekten, lever- en nieraandoeningen) wordt het optreden van rachitis e.d. nog meer bevorderd. De verschijnselen van rachitis bij de verschillende huisdieren zijn: slecht eten, veel liggen, veel in hout en muren bijten, knagen aan beenderen, graag urine drinken (vooral varkens), verkrommingen der ledematen, verdikkingen der beenderen, vooral aan de uiteinden (dikke gewrichten en gewrichtsgallen), “rozenkrans”, opgebogen rug en lendenen, pijnlijkheid bij aanraken, gespannen stijve gang, kruipen op de knieën en gemakkelijk optreden van beenbreuken. Bij het veulen ziet men bovendien vaak een steile stand in de onderbenen, soms overkoot, verder wel beenwoekeringen (overhoef, spat) en gallen (bloeihak, mouw en veel kreupelheid). Rachitis bij kalveren gaat ook vaak gepaard met een steile stand van de achterbenen (zie ook Mn- gebrek). Overigens komt het ziektebeeld bij verschillende dieren veel over een. Reeds eerder merkten wij op, dat krampen vaak het eerste verschijnsel van rachitis zijn. Osteomalacie wordt nogal eens waargenomen bij hoogdrachtige- en zogende zeugen (“aan de grond raken”,”zoglam”), geiten en soms bij koeien (vooral op P- arme gronden). Ook hierbij kunnen krampen optreden. Verder zien we verkrommingen van de beenderen, kreupelheid, beenbreuken, gezwollen gewrichten (gallen) soms kalk van de muren likken en belikken van Ca- of P- houdende voorwerpen, spijsverteringsstoornissen, speekselen. Bij koeien, die ten gevolge van deze aandoening soms blijven liggen (vooral na het kalven), spreekt men wel van “wolf in de staart”. Aan het begin van de staartpluim zijn de wervels dan zo week, dat men de staart dubbel kan vouwen. Osteoporose, waarvan de verschijnselen reeds werden genoemd, wordt het meest bij geiten waargenomen soms ook bij varkens en paarden. (“vol onder de ogen”);’ De behandeling van deze ziekten moet bestaan’ in het verstrekken van een evenwichtig rantsoen (voldoende eiwit, doch geen overmaat) met extra mineralen en extra vitamine bij varkens zal vooral aandacht aan de Ca” en bij herkauwers en paarden aan de p” voorziening geschonken moeten worden. Het eenvoudigst is het vitamine D in grote dosis door de dierenarts te laten inspuiten.
Likzucht, Pica.
Met deze benaming duiden we een verschijnsel aan n.!. het likken aan allerlei voorwerpen o.a. aan muren, hout, kleren, aarde enz. De dieren zijn sterk vermagerd, de huid is weinig plooibaar, het haar is dor en soms verkleurd. De ontlasting is hard en stinkend of wel er treedt diarree op. Soms komt bloedarmoede voor. De oorzaak is lang niet altijd dezelfde. Het komt voor b!j kalk- of phosphorgebrek (zie rachitis), koper-, kobalt-, natrium- (zie grastetanie) en ijzertekort (zie bloedarmoede). Soms heeft men te maken met een overmaat van bepaalde mineralen, waardoor andere verdrongen worden of verhoogd uitgescheiden worden en zodoende in het minimum geraken. Men dient er op bedacht te zijn, dat bepaalde zenuwstoornissen ook met likzucht gepaard kunnen gaan. Als men in Nederland spreekt van “likzucht”, dan bedoelt men meestal de ziekte, welke het gevolg is van of die kan optreden bij een gestoorde koper- en/of cobaltstofwisseling. Men spreekt ook wel van “teeuwsheid’\ De ziekte komt voor op zand- en laagveengronden. Naast een ontaarde eetlust, het likken aan allerlei voorwerpen, vermagering, bloedarmoede, komt ook herhaaldelijk diarree voor, terwijl de haren vaak grijs worden, beginnende rond de ogen en soms verder gaande over het gehele lichaam, waardoor het dier een vale- of muiskleur krijgt. Niet altijd is het kopergehalte van de grond en van de voedergewassen verlaagd, terwijl de zieke dieren toch gunstig reageren op kopergiften, hetzij met het voeder, hetzij als bemesting van het land. Misschien heeft men hierbij te maken met een te grote opname van ijzer met voeder en drinkwater. IJzergiften bij deze dieren werken ook ongunstig. In de bodem komt meestal veel ijzeroer voor, terwijl het drinkwater als regel sterk ijzerhoudend is. Soortgelijke ziektegevallen, die men vroeger genas met ruw kopersulfaat, bleken de laatste jaren gunstig te kunnen worden beïnvloed door toediening van cobaltsulfaat. Mogelijk moet ,de verklaring hiervan gezocht worden in het feit, dat ruw kopersulfaat sporen cobalt bevat. Ook moet het niet uitgesloten geacht worden, dat men vaak met twee definities (koper en cobalt) te doen heeft, die gelijktijdig naast elkaar voorkomen. In het buitenland kent men ook andere aandoeningen bij rundvee en schapen, welke gunstig reageren op kopergiften. De verschijnselen van cobalt gebrek komen veel overeen met die van ondervoeding, lusteloosheid, slechte verstoorde eetlust, vermagering, ruw haarkleed, bloed’armoede, niet tochtig worden. De dieren reageren zeer snel op cobalt toediening. In de laatste jaren is gebleken, dat cobalt nodig is voor de pensflora bij herkauwers. De pensbacteriën produceren vitamine B12′ dat cobalt bevat. Dit vitamine is nodig voor mens en dier, o.a. voor de vorming van bloedlichaampjes. De bruine verkleuring van het haar, welke men in ons land ’s zomers op bepaalde weiden bij koeien kan waarnemen, is vrij zeker toe te schrijven aan een gebrek aan sporenelementen, vooral aan koper en cobalt, dikwijls bij een hoge pH van de bodem (6-7 en hoger), misschien is er daarbij ook een tekort aan mangaan. Rijke stikstofgiften schijnen een tekort in, de planten te bevorderen. In een bepaald gebied van Z.-Holland, waar in de bodem zeer lage gehalten uitwisselbaar mangaan worden gevonden met veelal een hoge pH, zagen we een ijl opgroeien van pinken met te weinig buikomvang en een steile stand van het achterbeen, soms ook iets overkoot gaan. De vruchtbaarheid liet te wensen over. Overigens was de huid weinig plooibaar. Het haar was dol’ en verkleurd. Bemesting met koperslakkenbloem deed wel de haarkleurfiets verbeteren, doch had geen invloed op, vruchtbaarheid en de abnormale lichaamsbouw. Het verstrekken van mangaanzouten bleek een gunstig effect te hebben. Het onderzoek wordt voortgezet, Opgemerkt kan worden, dat Nederland ook gebieden telt o.a. in Drente, waar het gehalte aan uitwisselbaar Mn in de bodem abnormaal hoog is. In hoeverre hierdoor de bevruchting van het vee gestoord kan worden, moet nog nader worden onderzocht.Bij kuikens veroorzaakt mangaangebrek de z.g.n. dikke hakkenziekte. Ook vitamine B factoren spelen hierbij een rol!.
Bloedarmoede van biggen en kalveren.
Jonge dieren, die de eerste levensweken, van melk moeten leveren, komen met een reserve aan ijzer ter wereld. De melk is n.l. zeer arm aan ijzer, trouwens ook ‘aan koper en mangaan. De reserve is niet altijd even groot en daardoor zien we op uitsluitend melkdieet na kortere of langere tijd bloedarmoede optreden. Vooral in de winter zien we dit veel bij biggen, die binnenshuis worden gehouden en niet de beschikking hebben over groenvoeder, teelaarde e.d. Behalve ijzergebrek kan ook kopergebrek en vitamine B12- gebrek aanwezig zijn. De behandeling kan bestaan in het verstrekken van deze stoffen met graszoden, teeltaarde, compostaarde, steenkoolgruis, slootbagger of met medicamenten of oordeelkundige bijvoeding (baby-biggenmeel). Bij kalveren zien ,we bloedarmoede veel optreden, wanneer ze in kisten met uitsluitend melkproducten worden gemest. Ze zijn dan z.g.n. “blank”. Het vlees is dan witter van kleur en brengt daardoor een hogere prijs op.
“leverziekte”, “hijgziekte”, “vetziekte
Een bijzonder ziektebeeld bij biggen, aangeduid met “leverziekte”, “hijgziekte”, “vetziekte”, gaat ook gepaard met bloedarmoede, doch tevens met sterke vetaanzet en abnormale lichaamsbouw. De dieren hebben enorme vetplooien aan de hals, zijn breed in de voorhand, achter smal, bezitten korte ledematen en hebben een bleke kleur. De ontlasting is aanvankelijk hard, later soms te dun. Tegen het einde van de ziekte vertonen de dieren wel blauwe oren en buikslag. Behalve een tekort aan ijzer, eventueel mede aan koper en vitamine B12′ heeft men hierbij te maken met een onvoldoende schildklierwerking door gebrek aan jodium. Door onvoldoende hormonenafscheiding van de schildklier wordt de stofwisseling verlaagd en de vetaanzet verhoogd. De dieren zijn dan traag in beweging. Door jodiumgebrek bij opfokzeugen zag men in sommige gebieden vroeger veel haarloosheid, krop en onvoldoende vitaliteit bij de pas geboren biggen. De biggen bezaten een gedrongen lichaamsbouw met korte ledematen (dwergvorm). Ze waren tamelijk vet. Sedert visproducten in de varkensvoeding worden gebruikt, komen de verschijnselen weinig meer voor. Aangeboren krop en gebrek aan vitaliteit door jodiumtekort wordt nu en dan ook opgemerkt bij kalveren, lammeren en jonge geiten. Bij veulens zou het ook aanleiding kunnen geven tot navelziekte. Opgemerkt dient te worden, dat sommige voedermiddelen stoffen bevatten, die het optreden van krop bevorderen, b.v. kool, sojabonen, gele rapen.
( foto: Wikipedia )
Keukenzoutgebrek.
Eigenlijk zouden we van natrium- en van chloorgebrek afzonderlijk moeten spreken. Reeds wezen we op de natriumbehoefte bij patiënten met grastetanie. Overigens geeft natriumgebrek aanleiding tot gestoorde groei, verminderde vruchtbaarheid, zwakke jongen en verminderde zogafscheiding, moeilijkheden in de eiwit- en koolhydraatstofwisseling en veelal het likken aan zouthoudende stoffen. Bij kippen ziet men verminderde leg, kannibalisme. Vooral rantsoenen met plantaardige eiwitvoeders vragen extra keukenzout. In melk en zweet komt veel keukenzout voor. Hoogproductieve melkkoeien vragen dus veel keukenzout, evenals hard werkende dieren. Gebrek aan chloor zou aanleiding kunnen geven tot spijsverteringsstoornissen (onvoldoende zoutzuurafscheiding in de maag! ) en tot een gestoorde zuur/base verhouding in het bloed.
Zwavelgebrek
is alleen te vrezen als in een rantsoen te weinig zwavelhoudende eiwitbouwstenen (de aminozuren methionine en cystine) voorkomen.
Magnesiumgebrek
kan aanleiding geven tot een verwijding van de bloedvaten, overprikkelbaarheid en krampen (zie grastetanie en tetanie van de kalveren).
Kaliumgebrek
is in de praktijk niet waargenomen. Bijna alle rantsoenen bevatten een overschot aan kalium.
Zinkgebrek
zou bij hennen zachtschalige eieren kunnen geven, evenals Ca-, Mn- en vitamine D-gebrek en verschillende andere oorzaken.
Kannibalisme.
Veren pikken, staart pikken, pikken aan de kam en de aarsopening enz. kan het gevolg zijn van onvoldoende huisvesting, te weinig lichaamsbeweging, te hoge temperaturen, te weinig bewegingsvrijheid, onvoldoende legnesten; onachtzaamheid (gestorven en gewonde dieren moeten direct verwijderd worden!), maar bovendien kunnen fouten in de voeding: te weinig ruwvezel, gebrek aan eiwit, vitaminen en mineralen aanleiding geven tot een ontaarde eetlust en daardoor kannibalisme. Veel maïs doet het gevaar voor kannibalisme toenemen, veel haver afnemen. Keukenzout schijnt een goed geneesmiddel te zijn. In 1925 gaven we als geneesmiddel voor tenen pikken: per 100 kuikens per dag 50 mg P en 200 gram levertraan, 100 gr krijt en 50 gr keukenzout. Tegenwoordig heeft men in de oud-strooisel methode een vrij “goed bestrijdingsmiddel” van kannibalisme. Bij varkens komt de laatste jaren veel staartbijten voor. Gebrek aan eiwit en B vitaminen, vooral bij aardappelvoeding schijnt hierbij een rol te spelen.
( foto: Wikipedia )