Patersgronden

De Patersgronden bij de De Achelse kluis 1909 – 2009


Inleiding

Honderd jaar geleden kwam dit gebied in de publiciteit door het omzetten van ‘woeste gronden’ in ‘vruchtbare grond”
door de paters van de Achelse kluis. In 1908 bracht een schoolopziener van het lager onderwijs een bezoek aan de kluis, waarvan hieronder het verslag.
Ga mee terug in de tijd en lees over de levenswijze van de paters, de grenskapel en landbouwactiviteiten van toen.
Nu, honderd jaar later, is het gebied wederom in het nieuws maar nu omdat de landbouwgronden weer omgezet worden in een natuurgebied.

Populieren sterven af door vernatting van het gebied
Avondnevel, het door de paters gekanaliseerde riviertje de Tongelreep heeft een meandering ondergaan


Een bezoek aan de abdij door een schoolopziener van het lager onderwijs in 1908

 

Een bezoek

Aan de abdij der trappisten te Achel

DOOR

JuL MELCHIOR,

Eere-schoolopziener van het lager onderwijs

Overdruk uit de  Limburgsche bijdragen 1907-08

HASSELT

St-quintinus-drukkerij

1908


Geachte reisgezellen, neemt nu maar uw gemak zoo wel gij kunt, we varen van Hasselt, in 3e klasse, naar grensstatie Achel.

Al zuchtend en zwoegend en hortend, bij afwisseling ook al eens schril fluitend, legt ons logge stoompaard die 8 uren wegs op 59 minuten af. De kantonshoofdplaats Achel, met hare 1.453  doorbrave inwoners, laten we rechts achter de dennen bosschen liggen en we trekken in Noord-Oostelijke richting over de heide. De marsch , onder den blauwen hemel, waaraan de gulden dagvorstinne in vollen luister praalt, duurt iets korter dan onze spoorwegreize, maar zij lokt meer zweetdruppels dan bewondering uit. ’t Is nochtans het luie zweet gauw gereed der stadbewoners niet, “dat den barren heidegrond zal vruchtbaar maken; daartoe worden geëischt de taaiheid, den volhardingsgeest en het onverpoosd zwoegen van den heiboer of, nog beter, van den meer verstandigen en even ievervollen Trappist.

Toch zijn de 50 minuten gaans al koutend en zweetend om en we mogen ons van het schrale Kempenland als bij tooverslag in de vruchtbare landouwen van ons rijk Haspengouw verplaatst achten. Die malsche wei- en hooilanden, dat lommerrijk boom- en heestergewas, die rijkelijk beladen fruitboomen vermelden ons op welsprekende wijze de benadering van ons doel: de abdij.

Eer we die stille woon binnentreden. vleien we ons wat neer in het aanlokkende lommer der ooftboomen; dezen weldoenden rusttijd wil ik benuttigen om u een historische schets van de abdij op te disschen .

Waar nu de abdij ligt, stond in den beginne eene grens- of noodlkapel en daarna eene kluis.

Eerst een woord over de grenskapel.

In 1634 kondigden de Staten der Vereenigde Provinciën, uit haat en vervolgingeest tegen de Roomschen , het plakkaat van retorsie of wederwraak af. Dit edict was gemunt op den Koning van Spanje. Die de protetantsche zendelingen uit de Meierij verdreven of gevangen genomen had. Luidens dat retorsieplakkaat mochten de Roomsche priesters hunne godsdienstoefeningen niet verrichten in kerken, kapellen en zelfs bijzondere huizen. In 1636 werd hun ook het verblijf in de Meierij ontzegd. Nu bouwden de katholieken, die het zuidelijk deel van Noord-Brabant bewoonden en dus van de Staten deelmaakten, kapellen of bedehuizen in de grensdorpen van het ambt Grevenbroek. of het Luiksche, zooals toen het noordelijk deel onzer provincie genoemd werd. Daar ze den Roomschen godsdienst in hun eigen streek, de Meierij, niet mochten uitoefenen, kwamen ze dit doen in de Roomsche grensgemeenten, aan den Koning van Spanje onderhoorig.

Rond 1652 bouwden de katholieken van Valkenswaard eene noodkapel aan de overzijde der grens, op de uiterste limiet van Achel, waar de Tongreep het toenmalige grondgebied van Luik verlaat om de Meierij te gaan besproeien. De katholieken van het meiersche dorp Schaft kwamen ook in deze grenskapel hun christelijke plichten vervullen. Dertig jaren lang gaven die brave geloofsgenooten aldus , aldus een voorbeeld van gehechtheid en getrouwheid aan den waren godsdienst.

Toen de Staten’ der Vereenigde Provinciën hunnen haat tegen de Roomsehen wat verkoelden en zich deze niet meer verplicht zagen hunnen godsdienst op vreemden bodem te gaan beoefenen, richtten de inwoners van Sçhaft. Leende en Valkenswaard kerken op in hun eigene parochie; de katholieken van Valkenswaard schonken de grenskapel van de Tongreep aan een vromen jongeling van hun dorp. Entersch geheeten, die er in 1685 met eenige oprecht christelijke gezellen een geestelijke gemeente vestigde. Entersch en zijne medebroeders waren alzoo de stichters der Kluiss van Achel.

De Achelsche kluis bleef nagenoeg eene eeuw bestaan, namelijk tot den inval der Fransche Republikeinen; hare bewoners herschiepen den van natuurswege onvruchtbaren bodem in een wezenlijke oase te midden der uitgestrekte en eenzame heide.

De prins-bisschop van Luik schonk hun op ’t einde der 17e eeuw zeven bunders heide en keurde de standregels dezer kloostergemeente goed, waarin de regel van den H. Augustinus nageleefd werd. Zij bestond niet zooals veel andere dierzelfde orde, die van Hasselt, b. v., uit geestelijken en leeken, maar alleenlijk uit broeders, onder het geestelijk bestuur van een wereldlijken priester of rector. De broeders verkozen onder hen eenen overste, die den titel van prior droeg.

De schrijver van Les Délices du Pars de Liége beschrijft als volgt hunne levenswijze:

«In dit huis ziet men al den ijver eener nieuwe inrichting; het mag als een wezenlijk toonbeeld van het kloosterleven vermeld worden, Dertien broeders-eremijten. onder het geestelijk bestuur van een wereldlijk en priester, volgen er stiptelijk de geloften, die hen tot den; handenarbeid en tot ‘een’ voortdurend stilzwijgen verbinden.. Hier vindt men het ‘afbeeldsel van een geordend huisgezin: brave burgers, die zich voornamelijk onderscheiden door de vlijt én de nauwkeurigheid in ’t vervullen hunner plichten .. , In min dan 60 jaren hebben ze een wilde en ondankbare woestenij in een vruchtbaar en aangenaam verblijf herschapen.. Hun bedehuis is een tamelijk nette, gewelfde kapel zonder kolommen … De kloostervertrekken en de kapel zijn. met huizen omgeven, die door slooten zijn afgedeeld. ..In een omslotene plaats staat een paviljoen, voorzien van al de benoodigdheden eener wasbleekerij, want deze is een der voornaamste bronnen van hun bestaan. Kort daarbij staat een ander gebouw, tol het onderwijs der jeugd bestemd. Niet alleen aan kinderen der omstreek geven ze opvoeding- en onderricht, maar ook aan anderen, die op meer bijzonder wijze aan de zorg der eremijten zijn toevertrouwd ».

De kluizenaars van Achel verzorgden ook krankzinnigen.

Voor hun landbouwbedrijf gebruikten ze twee paarden, vier ossen en dertien dienstknechten. In ’t begin der tweede helft van de achttiende eeuw hadden ze ongeveer honderd bunder heide in vruchtbare akkers of beemden herschapen, en 22 bunder, op Hollandschen bodem gelegen, waren in bosschen of vijvers veranderd.

Doch de Achelsche Kluis moest, evenals zoo veel andere kloosters en abdijen, de prooi der Fransche Omwenteling worden. De Leenderhoeve, op Hollandsch grondgebied gelegen, diende tot wijk plaatsvoor de broeders, toen hun verblijf in de Kluis niet meer veilig bleek; daar zouden ze vertoeven en hunne godsdienstoefeningen voortzetten tot dat het tempeest der revolutie zou uitgewoed zijn. Maar Gods beschikking strookte geenszins met hunne hoop en wenschen.

De Republiek stond voorloopig het vruchtgebruik der Kluis af, voor 125 franken, aan burger de Leonaerdts, van Achel. De kluizenaars hadden reeds, vóór hun vertrek naar de Leenderhoeve. alle kerksieraden en tilbare goederen van waarde weggevoerd, verkocht of in bevriende handen heimelijk ter bewaring gesteld, zich steeds vleiende met het uitzicht op betere dagen, die, ze eilaas! niet zouden beleven. De Nationale Conventie (2o Sept, 1792-26 Oct , 1795), het Directorium (27 Oct. 1795-‘9 Nov. 1799), het Consulaat volgden elkander op zonder dat de vrome eremijten hunnen toestand zagen verbeteren. Voorziende dat de onteigening der Kluis door een openbare veiling zou gevolgd worden en dat ze tot de ontbinding hunner kloostergemeente zouden moeten overgaan. alsmede dat de Republiek de hand zou slaan op hun hollandsch kloostergoed, besloten ze dit gèdeelte te verkoopen. De Leenderhoeve met, al hare afhankelijkheden, aanpalende akkers, weilanden en bosschen, werden voor 6,000 Nederlandsche gulden verkocht aan den heer van Tuyl van Serooskerken , wiens gronden aan die der broeders grensden. In ’t jaar VI der Fransche Republiek (1797) werden vermelden grondeige­naar de Kluis met de erbij gelegen afhankelijkheden op Belgischen bodem bij openbare veiling toegewezen voor 450,000 fr. Vermoedelijk geschiedde de uitbetaling in assignaten, die zich de rijke kooper toen tegen het veertigste ad vijftigste deel hunner normale waarde kon aanschaffen, zoodat hij feitelijk slechts tien tot twaalf duizend frank in muntspeciën moest uitgeven,

De 13 kluizenaars hielden op eene vereeniging te vormen; zij heelden terug naar hunne familie of gingen bij bevriende landbouwers der streek : enkele bleven bij de pachters, door den heer van Tuyl in de Kluis gevestigd; een hunner, “broeder Paulus, de orgelist, werd als onderwijzer aangesteld te Hamont.
Nu geraakte de zoo bloeiende Kluis tot verval. De schoollokalen, de vertrekken voor krankzinnigen, de brouwerij werden afgebroken, de kerk diende tot stapelplaats, het kerkhof zelf werd geschonden. Waar Entersch en zijn vrome gezellen eens baden en stilzwijgend alle deugden beoefenden, werd nu gedronken, getuischt, gevloekt en gevochten, want die schier gewetenloze pachters van het «zwarte goed» waren immers tevens herbergiers: grensloopers smokkelaars en ander dergelijk volkje waren hun trouwste klanten. Eindelijk gèlukte de abt der Trappisten van Westmalle erin den bezitter tot het verkoopen van het domeingoed over te halen. Den 9 April 1845, werden de Kluis en bijhoorige gebouwen, met 71 hectaren, 25 aren bouw- of weilanden, benevens 25 bunder heidegrond onder Leende, voor ongeveer 43.000 fr. verkocht. Den 21 Maart daaropvolgend, namen 26 Trappisten bezit der aloude Kluis, wier bestaan bepaaldelijk een einde nam; van dien datum af dagteekent de geschiedenis der Abdij van O. L. V. van La Trappe, te Achel.

En ziet nu maar rond, vemelden deze lange dreven van allerhande hoogstammige hoornen, die talrijke gebouwèn daarachter, deze weelderige akkers met hun rijken oogst, die schier eindelooze beemden niet op welsprekende wijze, dat de Paters en Broeders Trappisten zich hoegenaamd niet de loef’ laten afsteken door den nijverigen Kempenaar, ja zelfs niet door de noeste kluizenaars van weleer ?

Verlaten we nu ons mollig zodebed en trekken we langs de groote poort het stille verblijf der Trappisten binnen. Daar drentelend of nu en dan in de een of andere plaats rustend, zullen U door den mond van den dienstwilligen Pater Gastmeester, die spreken mag, of door mij, wien het stilzwijgen geenzins is opgelegd, de verdere geschiedenis en de beschrijving van de tegenwoordige abdij vermeld worden.

Echt broederlijk en doodeenvoudig. zonder de minste plichtpleging , ontvangt ons de magere en gulhartige Pater Gastmeester. De voorstelling is gauw gedaan en het doel van ons bezoek is spoedig verklaard, zoodra de goede man weet met wien hij te doen heeft en verneemt dat we sinds 7 uren ’s morgens niets meer onder den tand kregen, moeten we, willen of niet, een klein ontbijt nemen. Laat u dat half tarwebrood met hollandschen kaas  of eieren en een malsche pint wit bier maar goed smaken. Ondertusschen zal ik u de dagelijksche spijskaart der Trappisten luide voorlezen met de uurtabel erbij. Het eerste maal heeft plaats om half elf – de kloosterlingen verlaten het bed 2 uren ’s nachts! — uitgezonderd op de vastendagen, dan ontbijt men om half een namiddag en is er eene collatie van 200 grammen brood. Van 14 September tot Aschwoensdag nemen de kloosterlingen het eerste eetmaal om 12 uren, en om 5 uren kunnen ze hunne maag wat ‘krieuwen’ met 3 oncen brood. Bij elk eetmaal behoort eene pint bier: het eetmaal bestaat uit een teljoor soep. Eenen schotel groenten en fruit als nagerecht. Behalve op de hierboven aangeduide dagen, bestaat het eetmaal van 5 uren uit eene portie salade, aardappelen en boonen , toebereid met olie en azijn; van Paschen tot I4 September: driemaal per week, kaas.

Terwijl we nu achter de wit-gele monnikspij van den Gastmeester door de eenzame kloostergangen voortstappen, kunnen we eenen blik werpen op de bijbelsche gedachten of spreuken, op de anders naakte muren aangebracht en geschikt om iedereen tot versterving en boetvaardigheid op te wekken.

Opgelet! Daar komt ons een Pater Trappist tegen; als mijn oog me niet bedriegt is het de welbekende Pater Baldewinus. zeer ervaren in muziek en kerkzang, waarvoor hij schijnt in de wieg gelegd te zijn. Groeten wij eerbiedig. De man Gods buigt diep, maar spreekt geen enkel woord en kijkt ons zelfs niet aan.

Zoo gaat het ook toe in de talrijke werkplaatsen der Trappisten. Dat zwoegt, klopt en hamert daar in de grootste stilzwijgendheid. Er mag maar gesproken worden als hel volstrekt noodzakelijk is en dan nog in telegrafischen stijl. De Abt en de Gastmeester mogen spreken, de overige kloosterlingen zwijgen als het graf, dat op hun kerkhof altijd openstaat om den eerstvolgenden afgestorvene te ontvangen. Dat deze godvreezende kloosterlingen bij elke ontmoeting zouden groeten met de woorden’: «Broeder. gij moet sterven!» mag wel onder de hoofding  Fabelen en Sprookjes gerangschikt worden, daar we wel hun hoofd zien buigen, maar geenszins hunne  stem vernemen; die luide of maar geprevelde toespraak zou immers regelrecht strijden tegen de verplichtende stilzwijgendheid.

De Trappisten volgen den regel van den H. Benedictus, van de min of meer groote verslapping hersteld en op strengere leest geschoeid door den H. Bernardus en later vooral door den eerwaarden abt de Rance.

De priorij van St-Benedictus te Achel werd den 10 Mei 1871 tot abdij verheven.

We zijn de lange gang door.

Knielt thans neer, broze stervelingen, wij zijn in Gods tempel.
In 1885-1886 werd deze prachtige kerk in transitiestijl gebouwd, naar een plan van den zeer gunstig gekenden bouwmeester Cuypers, en plechtig ingezegend door wijlen Mgr Doutreloux, bisschop van Luik, den 19 October 1887. Spijtig genoeg dat we niet kunnen tegenwoordig zijn bij het avond-officie! Op elk christelijk gemoed, en nog meer op elk gevoelvolle ziel. maakt de gregoriaansche zang, zooals hij door deze kloosterlingen wordt uitgevoerd, een geweldigen indruk. Hoe duidelijk toch, hoe vloeiend en melodieus rollen zachtjes en in maat de psalmenzangen door de ruime beuk, uit den mond van die trouwe dienaren des Heerén! En als de Trappist het «Salve Regina » zingt, dan is ’t als hoordet ge de Cherubs en Serafs of andere hemelingen hunnen Iiefdegróet lispelen of hunnen juichtoon aanheffen om de Moeder des hemels te verheerlijken.

Wie de jaren 1878-1884 meeleefde, gedenkt zich zeker de hatelijke plagerijen van het ministerie Frère-Bara-Van Humbeeck. De godsdiensthaat dier vrijmetselaars zou zelfs deze vreedzame monniken, op de uiterste grens van ons vaderland tusschen boom- en struikgewas verscholen, willen treffen. Op ’t einde van het jaar 1880 werd hun onverhoeds verboden de overleden makkers op hun eigen kerkhof te begraven, zij zouden dat op den gemeenzamen dodenakker der parochie Achel moeten doen. De minister « cela dépend des cas » keek beteuterd langs zijnen neus af, toen hij vernam dat die eenvoudige paternoster-bidders zijn kleingeestigen dwangmaatregel behendig wisten te verijdelen : de vroede Abt legde immers dadelijk een ander kerkhof aan, op 50 meter afstand van de kloostergebouwen , maar eenige ellen over de grens en op hollandsch grondgebied. wat geen veto van den priesterhatenden BAra beletten kon. Dat kerkhof werd den 9 juni 1881 plechtig gewijd en beantwoordt thans nog aan zijne bestemming.

De refter, waarin we straks ontbeten, is in 1883 ingericht. Vijf of zes jaar later metselde men den hoogen en stevigen omheiningsmuur rond den hof en kort daarna begon men den opbouw der prachtige kapittelzaal. Ook bouwde men een nieuwen graamolen, eene houtzagerij, eene wasscherij, eene melkerij; men plaatste een dorschtoestel; dit alles werkt met stoom, vermoedelijk ‘om zich alzoo den scheldnaam van dompers en achteruitkruipers teenemaal onwaardig te maken !

Bij het bezoeken van al deze model-inrichtingen, verklaart ons de Gastmeester in zuiver  Nederlandsch  heb ik U gezegd dat de kloosterlingen, meer dan 100 in getal, meestendeel Hollanders zijn, waaronder velen van rijke families. Dat daar 2 gediplomeerde apothekers de wit-gele monnikspij dragen en Pater Albericus de broeder is van den voorzitter der Katholieke Vereeniging van Amsterdam? –, ver klaart ons de Gastmeester dat al deze gebouwen opgericht werden met de opbrengst hunner uitbating. vooral uit de verkoop van hooi, vee en miswijn, en met de vrijwillige ongevraagde giften van milddadige personen.

Deze brouwerij, mouterij en bakkerij, dit gastenkwartier, de koperslagerij en smederij zijn over een halve eeuw gebouwd De drukkerij en boekbinderij bestaan al veel langer, maar werden aanhoudend verbeterd om gelijken tred met den vooruitgang te houden, al leveren zij ook niets af voor den verkoop. In’ ’t jaar 1865 werd de zuidervleugel van de omheining gebouwd; drie jaar later stond de groote schuur recht, een prachtexemplaar in hare soort.

Eenige werkhuizen der abdij geven uitzicht op den bloemenloozen moestuin, de wijde akkers en beemden wat ons juist de gelegenheid verschaft om onzen dienstwilligen geleider eenige inlichtingen daarover te vragen, die ons «graag» verschaft worden. In 1868 had het goed reeds eene uitgestrektheid van 150 hectaren, waaronder 44 hectaren landerijen onder Achel, 24 onder Hamont. 72 onder Leende en 10 onder het lieve grensdorp Valkenswaard. Daar voegden de Trappisten nog bij, in 1886, 27 hectaren, die Valkenswaard hun verkocht, en 42 hectaren veengrond van Achel, door de wakkere kloosterlingen in prachtige hooilanden veranderd; zoodat de abdij thans 219 hectaren bebouwden óf beplanten grond in bezit heeft. Om de vrij aanzienlijke bebouwingswerken te  alle tijde te verrichten, zijn de schrandere geest en de arbeidzame armen des kloosterlings  ontoereikend, en bezigt men dan ook dertig betaalde dienstknechten of daglooners, ja in den hooitijd zelfs 120 man. Bij middel van 2 stevige handpersen, wordt het hooi tot kubieke pakken saamgedrukt, wat het vervoer op as en per spoor fel vergemakkelijkt. Vijf paarden, 50 koeien en 3o kalveren maken den veestapel uit.

Ziet ge daar in de ruime broeikassen, de goudgele wijndruiven, in overgroote trossen u toelachen? Ze zijn, behalve die van gindschen wijnberg en de druiven, die de Trappisten nog aankoopen, tot het vervaardigen van miswijn bestemd. Ze tegenlachen moogt ge, lekkerbekken, maar met Reintje de Vos kunt ge U troosten met te zeggen: Heel rijp zijn ze toch nog niet!

Dat hier dag en nacht gebeden wordt staat vast, maar dat er ook duchtig gekneukeld. gezwoegd en gezweet wordt getuigt alles wat ge hier aanschouwt.

De Trappist kent geen spel, geen verzet of lange uitspanning, de tijd om zich te vervelen wordt hem niet uitgespaard. Voor de Paters, die slechts 6 uren nachtrust genieten, duurt de lijfarbeid minstens drie urendaags het heele jaar door; de Broeders staan in ’t gareel van ’s morgens drie uren tot half elf of half twaalf, en van een tot vijf uren namiddag- in den winter, tot half zeven in den zomer, en in den oogst- of hooitijd ook wel eens tot acht uren ’s avonds. Het socialistische stelsel der drie achten is hier geenszins toegepast I

En waar slaapt ge dan?

Die korte vraag doet den spraakzaamen Pater Gastmeester rechtsomkeer maken, om ons uitstapje te sluiten met een bezoek aan de « slaapzaal» der Trappisten.

Zonder kwaad vermoeden en zonder een ziertje fierheid, die hier voorzeker ook zou misplaatst zijn, toont de brave man ons de eenvoudigste slaapvertrekken der wereld. Van voren met grauwIinnen schuifgordijnen voorzien, staan de ledikanten langs den muur in een dubbele rij ordelijk geschikt. Het Trappistenbed gelijkt het onze niet en nog veel minder dat van Sminiride, den verwijfden Sybariet, die een slapelozen nacht doorbracht, omdat een der rozebladjes. op zijn beddelaken gespreid, in tweeën was geplooid. Hier moet de vermoeide sterveling zijne ledematen uitstrekken op een linnen beddezak, met goudgele pluimen van zes voet magertjes gevuld; de plank eronder zal wel niet veel harder zijn dan zulke goedkoope matras. Duwt er maar eens op, ’t is nagenoeg zoo zacht als een kaal afgesletene biljarttafel.

Kijk , eerwaarde Pater, wat beteekent die soort van korte zweep, die daar tegen het houten schutsel bengelt ?
Dat ding dient voor op de viool te spelen, ’s avonds vóór het ter ruste gaan.

Waratje, heeren en vrienden, die lenige en onbehaarde strijkstok is met bloed besmeurd, wat ons het bewijs levert dat deze stille kloosterbewoners, die zoo wonderschoon ter kerke het «Salve Regina» en de psalmen in koor weten te zingen, hier ’s nachts op hun mageren Stradivarius als echte virtuosen soms wanluidende solo’ s afstriemen.

En na die vrijwillige en pijnlijke boetpleging slaapt de Trappist op zijn onzachte legerstede beter dan de milliardsrijke Rockefellers of Vanderbilten; rustiger dan de keizer van Duitschland en de nieuwe cjaar van Bulgarië, zachter dan de grootste wellustelingen der Morgenlanden op hun bed van eiderdons … Hij weet de driften van zijn lichaam, dat weldra als een ellendig rif in het reeds geopend graf zal terecht komen, te onderjukken aan den onwrikbaren wil, om zijne ziel in een hemelsche woon, schooner dan de prachtigste paleizen van marmer en porfier, een plaatsje voor te behouden.

Zij, die de geneugten des levens vaarwel zegden, vrijwillig verzaakten aan alles wat door de meesten zoo driftig en zonder verpozing wordt nagejaagd. Erlangen binnen die vreedzame kloostermuren, als voorbode en voorsmaak van het volzalig eeuwig leven, eene tevredenheid en zielerust, die te midden der woelige wereld toch zelden of nooit te vinden zijn. Wereldsch genoegen kennen ze niet, met kalmte en vol betrouwen verbeidt de Trappist het onvermijdelijk stervensuur, want «het genoeg van te sterven zonder leed is wel het leed waaed van te leven zonder genoegen »,

Wij, katholieken, groeten alle priesters en kloosterlingen met oprechten eerbied, maar gaan wij den Trappist in zijn stille woon opzoeken, of ontmoeten wij hem ooit op onze baan, wij zullen den hoed wat dieper afnemen en nog eerbiediger buigen voor hem, die de versterving en de boetvaardigheid zoo verre  drijft. dat hij. om zoo te zeggen, vrijwillig zijn aardsch leven misschien inkort om het hemelsch leven spoediger en langer te genieten.

Tot zover dit relaas over de glorie van de Achelse kluis honderd jaar geleden

Bronvermelding

Bijlage van een   Aa_kroniek van Heemkundekring ‘De Baronie van Cranendonck

Voor de website van de Achelse kluis klik hier

Geef een reactie