Er uitgelicht: Walnoot
Walnoten of okkernoten (Juglans regia)
Walnoten hebben iets aristocratisch, zij schenken alleen het allerbeste, zowel aan hout als aan noten. Het Latijnse Juglans is afgeleid van ‘Jovis glans’, ‘noot van Jupiter’; walnoot komt van ‘Waalse noot’, een vertaling van het middellatijnse ‘nux gallica’, okkernoot van (n)ökernöte, teruggaand op het laat latijnse ‘nucarius’ . De ongeveer vijftien soorten hebben samen een verspreidingsgebied dat zich uitstrekt van Noord- en Zuid-Amerika, China en Japan tot Noord-Azië en Europa. De bekendste soort, een tot 23 m hoge boom met brede kroon en lichtgrijze, ruwe, gegroefde schors met vrij brede richels. Net als alle andere soorten heeft de ‘gewone’ walnoot zogenaamd ‘geschot’ merg; wanneer men een jonge twijg in de lengte opensplijt of schuin afsnijdt, vallen de met lucht gevulde holten of kamertjes direct op.
Jonge scheuten zijn gevoelig voor vorst; gelukkig loopt de boom pas heel laat in de lente uit: bladeren en bloemen verschijnen eind mei of begin juni. Het jonge blad heeft een mooie roodachtig-bruine tint, die niet in groen verandert vóór de grote verspreide, oneven geveerde, 20-40 cm lange bladeren met 3-9 deelblaadjes (meestal 7) zich geheel ontplooid hebben. Gekneusd blad heeft een zure geur; het sap kleurt de handen bruin.
De dikke mannelijke katjes zijn 5-9 cm lang en eerst roodachtig; voor het afvallen verkleuren ze tot geelachtig-groen.
De geelgroene vrouwelijke bloemen zijn heel klein en staan in groepjes van twee tot vijf aan het eind van jonge twijgen.
”Vuul hand van de noten” op de lagere school in de 50- 60 en 70 jaren van de vorige eeuw (de webbeheerder)
Wij moesten op de lagere school, in de notentijd, voor aanvang van de les onze handen laten zien aan de hoofdonderwijzer.
Meester Vugts deed dan een grondige inspectie en bij constatering van ‘vuul hand’ moesten we onze handen schoon wassen in het ”washok”.
Dit washok bestond uit niet meer dan een granieten gootsteen met koud waterkraan, een stuk ruwe zeep en een harde borstel.
We mochten pas weer de klas in, als onze handen schoon waren.
Uiteraard lukte dit niet, dus kregen we als eindresultaat strafwerk.
De lekkere noten hebben een doorsnee van 3-5 cm; er gaan er 90 in 1 kg en er is veel vraag naar. Van de onrijpe, groene noten wordt - vooral in mediterrane landen – zoetzuur gemaakt; rijpe noten worden zo gegeten of gebruikt voor het op smaak brengen en versieren van gebak.
Notenhout wisselt, naar gelang het land van herkomst, van kleur en tekening; vaak heeft het mooie lichte en donkere strepen. Het is sterk, taai, buigzaam, matig fijn van nerf, splintert niet en vindt vooral toepassing in de meubel- en geweerkolvenindustrie. Voor het fraai getekende wortelnotenhout – veel gebruikt voor fineer – worden hoge prijzen betaald; het is afkomstig van stammen met dikke knoesten, veroorzaakt door abnormale cambiumgroei ten gevolge van aantasting door schimmels, bacteriën of andere ziekteverwekkers. Het komt niet vaak voor dat ziek hout kostbaarder is dan gezond! Het mooiste wortelnoten fineer komt van bomen uit de Kaukasus.
In ons land is de walnoot als aangeplante boom hier en daar vrijstaand of in kleine groepen en rijen te vinden op erven van boerderijen, op buitenplaatsen, langs rivierdijken en op verspreide plaatsen in agrarische gebieden. Vanwege de gevoeligheid voor vorst wordt hij hier niet veel geteeld als vruchtboom. Toch zijn een aantal rassen geschikt gebleken om als vruchtboom te worden geplant.
De noten in Leende
Willem Iven schreef in 1974 in het boek: “Lind dė is de sgonste plats”
“Natuur en landschap van Leende een Oost-Brabants dorp”
Hoofdstuk: “Hejge en beujm maoke Lind gruujn” over hagen en bomen bij de huizen van Leende en Strijp over de noten in Leende en Leenderstrijp onder andere het volgende:
Bij bijna elk ouder huis in Leende waar maar even ruimte genoeg is, staan een of meer notenbomen. Vroeger stonden er nog meer, ook gewoon aan de straatkant, maar de meeste toch kort achter het huis. Een notenboom houdt ongedierte weg en daarom is de standplaats vlak bij de in de zomer meestal openstaande achterdeur zo praktisch om de vliegen uit huis te houden. Ook de kinderwagen staat er dikwijls onder en de rustbank voor de oudjes. En in de zomerdag is het fijn buurten onder zo’n koele notelaar. De brede en dichte kroon zal zeker ook zijn gezien als afweer tegen overslaande branden.
De walnoot, ook okkerboom en vroeger noker of nokerboom geheten, Juglans regia, is van afkomst eigenlijk een gebergteboom. Het oorspronggebied ligt zelfs helemaal in de Himalaya en de noten groeien daar twee- à drieduizend meter boven de zeespiegel. De noten zouden uit het oosten door Leendse valkeniers zijn meegebracht. En de roeken uit het kraaien bos van Heeze, die met gestolen noten wegvlogen en er wel eens een lieten vallen, zouden de belangrijkste verspreiders zijn. De bij het maaien gevonden noten kiemplanten werden zorgvuldig met kluit uitgestoken en bij huis geplant. Inderdaad komen kauwkes en roeken soms in grote troepen heel wat noten stelen, vooral ’s morgens vroeg. Maar de notelaren blijven toch ook in Leende, eenvoudig omdat uitgezochte grote zaainoten in april in den hof worden gepoot. En hoe goed er in de herfst ook naar afgevallen of -geslagen noten wordt gezocht, er raken er altijd wel een paar onder afgevallen blad of onder de heg. Als die dan niet door de muizen worden opgevreten, worden ze later als jong notenboomke terug gevonden, uitgegraven en ergens op een goei plek uitgeplant, of ze worden weg gegeven. Bij het planten wordt dikwijls een hoeveelheid puin in het ruime plantgat verwerkt. De beste planttijd is april; jonge bomen groeien gemakkelijk door, maar het verplanten van oudere noten mislukt wel eens.
Uit de noten van de Himalaya, die vrij kleine vruchten hebben, ontstond in Klein-Azië een cultuurvorm. “Ik ben in de notenhof gegaan om het groen der vallei te gaan zien”, dicht Salomon in het Hooglied. Omstreeks 1000 voor Christus, maar waarschijnlijk al veel eerder, waren er dus notenboomgaarden in het Jordaangebied. De Romeinen troffen in Griekenland al zeer oude cultuur notenbomen aan. Het is zeker dat de walnoten niet door valkeniers maar door de Romeinse legers naar onze streken zijn gebracht.
Noten zijn oorspronkelijk gebergtebomen en toch verdragen ze geen vorst; cultuurvormen zijn gewoonlijk zwakker. Bij late nachtvorst in de bloeitijd bevriezen alle vrouwelijke bloemen. Dat wil niet zeggen, dat er in zo’n jaar helemaal geen vruchten komen, want alle bomen bloeien niet precies tegelijk en allicht zijn er in de bloeitijd minstens een paar dagen zonder vorst. De bloei valt bovendien vrij laat. Wel vriezen er haast elk jaar niet volledig verhoute jonge twijgen in; in een notenboom zit dan ook altijd dood hout. Notenbomen hebben tweeërlei bloemen, maar ze zijn eenhuizig, d.w.z. dat aan een boom zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen bloeien. De mannelijke bloemen – elk met minstens tien meeldraden – zitten aan dikke hangende aren, zgn. katjes, hier ‘sliertjes’ of ‘stertjes’. Ze verschijnen aan voorjarige twijgen en als alle mannelijke bloemen vallen ze direct na de bloei af. De grond ligt dan vol dikke ‘rupsen’. De vrouwelijke bloeiwijzen zijn veel minder opvallend en groeien aan korte pas uitgelopen loten, die al enkele jonge bladeren dragen. Het zijn kleine groene bolletjes, de vruchtbeginsels, waaruit de twee gebogen stempels naar buiten krullen. De bloemen hebben helemaal geen bloembekleedsels, ze geuren ook niet en hebben geen honing. De bevruchting komt dan ook niet door bemiddeling van insecten tot stand, maar door de wind. De mannetjesbloemen bloeien altijd eerder en dat werkt de gewenste kruisbestuiving in de hand.
Na de bloei groeien de bevruchte bollekes bloemkes uit tot dikke noten, maar de diktegroei daarvan begint pas eind juni. Niet-bevruchte bloempjes zijn dan al afgevallen. Bij storm of bij langdurige droogte vallen er ook wel eens bevruchte noten voortijdig af. De noten zitten alleen of in groepjes van twee of drie bijeen; zo’n trosje van twee of meer noten heet hier ‘nen bok. Bokken van vier of vijf komen zelden voor, maar het notenboomke van Leen en Anna Holten draagt altijd veel bokken van vijf en zelfs enkele van zes of zeven. Dat nog niet zo grote boompje geeft elk jaar minstens drieduizend noten, maar meestal vele honderden meer.
De vruchten groeien in een harde schaal binnen een zachtere groene bolster. De vruchten vallen in oktober. Meestal barsten de bolsters tevoren al open, maar er vallen ook noten met bolster en al af. Als de noten rijpen is er altijd wat paniek in Leende. De vruchten moeten regelmatig worden geraapt, anders worden ze kapot getrapt of gejat, door schooljongens meestal, maar ook door muizen, roeken en kraaien. Jongens knuppelen de bomen en daarbij sneuvelt wel eens een ruit. Kapot gereden en -getrapte noten en dunschalige noten worden gezocht door huismussen en door vinken, groenlingen en kepen op de herfsttrek, die aldus de wintervet voorraad met goei spul aanvullen.
Veel mensen oogsten de ongeveer rijpe noten allemaal tegelijk op een mooie dag in begin of midden oktober. Het iedere dag weer moeten zoeken van de vruchten tussen afgevallen blad en de al gauw slijmerig vies geworden bolsters is ook wel lastig. En men heeft dan ook geen last meer van jatters, of dat nou vogels zijn of kwajongens, en ook niet meer van vuile vette stoepen. Bovendien worden er dan geen vruchten meer kapot getrapt; want al zijn er noten genoeg, ’t is toch zeund om ze kapot te treejen.
Door de hele boom klauterend worden dan de vruchten met een stok afgeslagen. Tegelijk worden de dode twijgen door dat slaan uit de boom geklippeld. In die tijd zijn de Leendenaren die notenbomen bezitten te kennen aan hun bruine vingers, die maar niet schoon te krijgen zijn. Want de basten geven een intense bruine kleurstof af. Het afslaan van noten wordt gunstig geacht voor de volgende oogst. De bomen moeten van tijd tot tijd worden geslagen is de algemene mening. Niet alleen hier trouwens, want een oud engels gezegde meent dat “vrouwen, spaniëls en notenbomen moeten worden geslagen om ze profijtelijker te maken.” En in Leende vinden ze dat ezels, kwezels en notenbomen slaag moeten hebben.
Nog niet lang geleden werden de noten wel opgekocht door opkopers, het liefst in de bolsters. De bolsters gingen naar beitsfabriekjes en naar fabriekjes van haarverven en huidzalven, de noten naar banket- en koekfabrieken. Nog wel worden noten verkocht, aan groentehandelaren en bakkers. In Leende is nog een enkele opkoper. Er is ook nog wel vraag naar de bolsters voor het maken van kleurstoffen. Wol is heel goed te kleuren in een kooksel met notenbolsters.
Noten zijn lekker ‘op sap’. Ze moeten dan direct na de oogst worden gepeld, want ook de velletjes moeten er af en die gaan later erg vast zitten; 150 à 200 noten en een pond suiker op een liter brandewijn. De vruchten zijn ook goed te konfijten. Ze moeten dan al eind juli worden geplukt. Notenlikeur is te trekken van vroeg geplukte vruchten en van notenbladeren. De rijpe noten zijn lekker om zo maar op te peuzelen (bij een glas of wat witte wijn), maar ook in sla, gebak, vlaai en pudding. Noten wekken de eetlust op. Een klein voorgerecht is gauw gemaakt: gebroken noten een half uur in het uitgeperst moes van onrijpe druiven zetten en met gehakte kervel of peterselie bestrooien. Walnoten zijn rijk aan calorieën, hebben een vrij hoog gehalte aan vetten en bevatten nog vrij veel eiwitten en bepaalde vitaminen uit het B-complex. Ze moeten droog en luchtig worden bewaard.
Notenbomen worden erg gewaardeerd. Niet alleen om de vruchten, het mooie sterke hout en de voordelen van schaduwen zo. Er werd een zekere kracht aan de boom toegeschreven. In de oude geneeskunde werden de noten gebruikt tegen hersenaandoeningen, ongetwijfeld om de gelijkenis van een gepelde noot met de hersenmassa. Maar ook waren er recepten met walnoten tegen kanker, eksterogen, brandwonden, hondsdolheid en vergiftiging. Ook aan katjes, bast en bladeren werd geneeskracht toegeschreven. Aftreksel van de schalen werd gebruikt tegen wormen en – op brandewijn – als maagmiddel. Sap van de bolsters zou helpen bij hoofdpijn, kinkhoest en rugklachten. Baden in aftreksels van notenblad helpt o.a. tegen gezwellen en huiduitslag. Sommige mensen verdragen de geur van notenblad niet en krijgen er hoofdpijn van.
De notenboom heeft een zware lompe kroon, hij is donker en somber. Vroeger schreef men aan de boom wel slechte eigenschappen toe in verband met heksen en duivels. Toch overwegen in de folklore de gunstige eigenschappen. De boom is vooral vruchtbaarheidssymbool (waarschijnlijk o.a. door de gelijkenis van de vruchten met teelballen) en dat verklaart ook iets van de aanplant zo dicht bij de huizen. Er zijn vele vruchtbaarheidsgebruiken, waarbij noten te pas komen. Noten worden over een bruid en tussen de bruiloftsgasten gestrooid. Sinterklaas is een beetje de vervanger van vroegere vruchtbaarheidsgoden, denk maar aan vrijers en vrijsters van speculaas, én hij strooit noten. Ook in de kerstboom werden noten gehangen. De mening dat vruchtbomen én jonge vrouwen moeten worden geslagen met stokken heeft ook te maken met primitieve vruchtbaarheidsgebruiken. Dat Leende een notenbomenstreek is zal wel iets te maken hebben met de kwaliteit van de grond, maar veel meer, denk ik, met de waardering van de Leendenaren voor deze bomen. Op voorstel van raadslid P. Verra besloot de gemeenteraad in 1927 om de pas verlegde, verbrede en verharde Strijperstraat vanaf de Klein Kerk tot in Strijp aan weerszijden te beplanten met notenbomen om de naam van Leende als notenland te handhaven. Van de toen geplante straatnoten staan er nu nog maar een dikke twintig.
Op dit moment 2008 staan er langs de Strijperstraat nog maar een stuk of 4 van deze notenbomen.
(de webbeheerder)
Er zijn in Leende erven met zes of meer notenbomen in alle leeftijden. De meeste oude noten zijn in de oorlog 14-18 gekapt om van het hout geweerkolven te maken. Dries Verhees heeft in die tijd tientallen oude notenbomen moeten vellen, die gevorderd waren voor de rijksartilleriewerkplaatsen bij de Hembrug.
bronvermelding: met bewerkingen door de webbeheerder, o.a.
– Landelijk Nederland encyclopedie van natuur en landleven 1983
– Spectrum natuur encyclopedie, wilde natuur van Europa 1982
– Bomen bos en hout
– Willem Iven in zijn boek uit 1974: Lind dè is de sgonste plats (klik hier voor het boek)