De Hommel en Hoornaar

De Hommel

Boomhommel, Eendekuulen Leenderstrijp

Boomhommel

Boomhommel in nestkast

Boomhommels maken vaak gebruik van vogelnestkasten

De hommels bewaken hun nest tegen indringers.

Hommel  in vingerhoedkruid

Hommel, op weg naar en in een Vingerhoedskruid Leenderstrijp

Hommel op Kale jonker

Hommel, op Kale Jonker Leenderstrijp



De kale jonker is een twee- of meerjarige vederdistel. Ze overwintert met winterknoppen onder of net boven de grond.
De 60-120 cm hoge plant komt voor op open, vochtige omgewerkte grond. Langs de stengel staan de stekelige, tot aan de top gevleugelde bladeren. De stengel is meestal hooguit aan de top vertakt met roodpaarse in kluwen bloemhoofdjes. De bloeiperiode valt in de periode juni t/m september.



DE HOORNAAR

Hoornaar met nestmateriaal op weg naar zijn nest, Leenderbos
Hoornaarwesp bezig met het verzamelen van hout voor de bouw van zijn nest

De Hoornaar is de grootste sociale wesp van Europa.
Behalve door haar afmeting valt de hoornaar op door haar roodachtige borststuk en haar felle geluid. Zij komt niet veel voor in België en Nederland, maar is ook geen zeldzaamheid. Hoewel de grote hoornaar meer dan twee keer zo groot is als de gewone wesp, is zij beduidend minder agressief ten opzichte van de mens. Als zij steekt is dit iets pijnlijker dan bij een gewone wesp of bij, maar ze steekt minder snel – al kan de hoornaar wel erg weerbaar zijn als het erop aankomt een nest te verdedigen. Werksters zijn 18-25 mm, koninginnen 25-35 mm en mannetjes tot 28 mm lang.

Het gif is vergelijkbaar met dat van andere wespen (en bijen), maar het bevat een hogere concentratie van de neurotransmitter acetylcholine, waardoor de steek erg branderig aanvoelt. Dat de dieren killer wasp (moordenaarswesp) genoemd worden zal eerder samenhangen met de manier waarop zij andere insecten jagen en verorberen – voor die dieren is de hoornaar inderdaad een geduchte moordenaar.

De hoornaar is een sociale wesp. Hoornaarkolonies leven net als andere wespensoorten slechts één seizoen; soms is een nestplaats verscheidene jaren bewoond maar dat is dan steeds een nieuwe kolonisatie. Het nest wordt meestal in een boomholte gebouwd, maar soms ook ondergronds, in een nestkastje, onder daken, in huizen of vrijhangend in een boom of struik. De hoornaar is alleen agressief binnen een straal van 5 m van het nest. De hoornaar komt in Nederland voornamelijk voor op de zandgronden in het zuiden en oosten, maar is de laatste jaren ook vaker in het westen van Nederland gezien.


Hoornaarwesp met, ter vergelijking, 2 vliegen

Het hoornaarnest

Het nest van de hoornaarwesp bestaat uit papieren raten. gemaakt van fijngekauwd hout of plantenvezels.
Onderstaand nest was gebouwd onder het dak van een huiszolder en was ongeveer 60 x 40ccm
 groot en had een gewicht van 200gram.

De ingang zit aan de onderkant.
Detailfoto
het nest was ongeveer 80x50cm groot.
De cellen hebben de vorm van zeshoekige prisma’s

Wespennest van een “gewone wesp” in een conifeer

OMSCHRIJVING

Onderstaande tekst is afkomstig uit “Het leerboek der dierkunde uit 1923. (aangepast en bewerkt door de webbeheerder)
Misschien op sommige punten achterhaald, maar wel leuk om te lezen.

Bijen (hommels), wespen, mieren en bladwespen

Orde der Vliesvleugelige,  Hymenoptera Insecten met vier vliezige, spaarzaam geaderde vleugels.


Monddelen. 
De bovenkaken zijn stevige, getande kauworganen; de overige monddelen vormen een orgaan voor likken of zuigen en zijn bij de honigzuigende bijen en hommels zeer lang.

Gedaanteverwisseling volledig; pop onbedekt; de maskers zijn zeer verschillend; meestal zijn het maden, die zich niet verplaatsen, daar ze of worden verzorgd (bijen, wespen, mieren), of te midden van haar voedsel leven (sluipwespen, galwespen). De maskers van de blad­wespen echter, die bladeren afvreten, hebben niet alleen flink ontwikkelde borstpoten, maar ook zelfs nog achterlijfspoten: zij zijn rupsvormig (“bastaardrupsen”).


Legboor; Angel
.

Afbeelding uit: Leerboek der dierkunde

Doorgaans is bij de wijfjes een legboor aanwezig, die al naar de verschillende stoffen, waarin de eieren moeten worden gelegd, boorvormig of zaagvormig is. Bij de graafwespen dient dit orgaan tevens als wapen, terwijl het bij bijen en wespen (“angel”) zelfs geheel alleen voor verdediging en niet voor ’t leggen van eieren geschikt is. – Vele vliesvleugelige leven alleen of bij paren; andere verenigen zich tot staten, die dikwijls uit duizenden individu’s zijn samengesteld.

Behalve uit mannelijke en vrouwelijke voortplantingsindividu’s, die altijd verreweg de minderheid uitmaken, wordt zodanige staat gevormd door arbeidsters, welke eigenlijk van ’t vrouwelijke geslacht zijn, maar ten­gevolge van de onvolledige ontwikkeling van de eierstokken, niet in staat zijn of worden, haar geslacht voort te planten. Zij bouwen en vergroten, als ’t nodig is, de gemeenschap­pelijke woning, kweken de hulpbehoevende maskers op en verzamelen doorgaans ook nog voedsel voor de voortplantingsindividu’s. Deze laatste zorgen bij sommige Vliesvleugelige (honigbij, mieren) alleen voor de instandhouding van de soort; bij andere (wespen) verrichten zij op ‘bepaalde tijden ook andere werkzaamheden.

Men verdeelt meestal de Vliesvleugelige in drie hoofdgroepen:

a. met angel: bijen, wespen, graafwespen, mieren,’

b, met gewone legboor: sluipwespen, gal­wespen;

c. met zaagvormig legboor: bladwespen, houtwespen.


Afbeelding uit: Leerboek der dierkunde

v.l.n.r.: Koningin, werkbij, dar, achterpoot

Bijen.
Honig zuigende insecten, met gedrongen, behaard lichaam. De pootloze, wormachtige maskers worden gevoed met stuifmeel en honig. – De meeste vormen staten, samengesteld uit mannetjes, wijfjes en onvruchtbare arbeidsters. De laatstgenoemden vervaardigen cellen, waarin zij de larven opkweken, en waarin zij honig en stuifmeel voor later gebruik bijeenbrengen. Zodanige cellen maken zij uit was (honigbij, hommels), uit zandkorreltjes (metselbijen), uit fijn gekauwd hout (houtbijen) of uit stukjes van bladeren (be­hangersbijen). Enkele geslachten van bijen hebben geen arbeidsters; de wijfjes leggen haar eieren in het nest van een andere bijensoort en laten aan de arbeidsters van deze de zorg voor haar nakomelingschap over (koekoekhommels).

De bijen zijn in de huishouding van de natuur van groot gewicht: vooral zij zijn het, die het stuifmeel van de ene bloem op de stamper van de overbrengen. Zonder hen zouden veel gewassen geen zaad leveren.

De arbeidsters van de meeste bijensoorten bezitten inrichtingen om stuifmeel te verzamelen. Honigbijen, de gewone hommels en vele andere soorten gebruiken daarvoor de achterpoten . De verbrede scheen ver­toont aan haar buitenzij een indeuking, het z.g. “korfje”, waarin het stuifmeel, tot een klompje samengebald, naar het nest wordt gedragen. Het eerste lid van de voet is eveneens zeer verbreed, en bezit aan zijn binnenzijde stijve borstels, waarmee de bij het stuifmeel uit de bloemen los borstelt. De behangersbijen bezitten in plaats hiervan aan de buikzijde van ’t achterlijf dwarse rijen van dikke borstelharen.

Honigbij 

Afbeelding uit: Leerboek der dierkunde

(Apis mellifica). Van de honigbij bezitten de mannetjes (darren) grote samengestelde ogen, die elkaar op de kruin van de kop aanraken, weinig ontwikkelde monddelen en een plompe lichaamsbouw. Zij zijn het sterkst behaard. Het vruchtbare wijfje of koningin – in iedere korf is slechts één – heeft een betrekkelijk lang achterlijf, en onderscheidt zich daar­door van de iets kleinere arbeidsters of werkbijen, evenals door de minder ontwikkelde monddelen, en het gemis van korfjes en borstelharen aan de poten en het ontbreken van waskliertjes;de beide vormen van wijfjes hebben matig grote ogen. ­In verwilderde staat nestelen de honigbijen in holle bomen, anders steeds in korven of kasten. Met de arbeidsters overwintert in zodanige korf één koningin, die in ’t voorjaar eieren legt in de kleinere cellen, waarin zich werkbijen zullen ontwikkelen en daarna ook in iets grotere cellen, waarin maskers van darren zullen worden groot gebracht. In elke cel wordt slechts één ei gelegd; de eieren komen niet aan de top van de ook hier tot angel vervormde legboor te voorschijn, maar aan de basis. De cellen hebben de vorm van zeshoekige prisma’s, waarin echter het grondvlak is vervangen door een drietal ruiten, waarbij elke ruit meehelpt, de bodem te vormen van een andere cel, die haar opening naar de tegenkant gekeerd heeft; elke cel ligt dus tegen gedeelten van drie andere cellen aan. In ’t begin van de zomer worden hier en daar aan de rand van de steeds vertikaal hangende raten koninginnencellen gebouwd; deze bestaan uit veel meer was en zijn groter van inhoud dan de andere cellen. Bij de werkbij duurt de ontwikkelingstijd, van af het gelegd worden van het ei tot het uitkomen van het volwassen insect, 21 dagen, bij de dar 24 dagen, terwijl de koningin al in 16 of 17 dagen gereed is.

Afbeelding uit: Leerboek der dierkunde

De Hommel werd vroeger ook wel Brombij genoemd

Wanneer de jonge koningin uit de pop te voorschijn is gekomen en tracht, haar aan de top met was dichtgemetselde cel te verlaten, hoort men haar een eigenaardig piepend geluid maken,  die voor de oude koningin het sein is, om met een gedeelte van de werkbijen (’t “volk”) “uit te zwermen”. Waar deze koningin zich neerzet (aan een tak b.v.), daar gaan ook de andere bijen in een groten klomp hangen. Een dergelijke “zwerm” nu kan men opvangen en in een nieuwe korf brengen. Ook de jonge koningin, die inmiddels haar gevangenis heeft verlaten, vliegt weldra met de darren uit, maar keert spoedig in de oude korf terug, waar zij met eieren leggen begint. Kondigt nu een tweede jonge koningin door haar piepen aan, dat ook zij haar cel wil verlaten, dan trekt de eerstgeborene koningin eveneens met een gedeelte van ’t volk uit de woning. Telkens wijkt de oudere koningin voor de jongere, behalve wanneer het ongunstige weer het uitvliegen (“zwermen”) belet of wanneer de kolonie zich te weinig talrijk voelt, om zich te verdelen. Dan steekt de oudere koningin de jongere dood, nog vóór deze haar cel heeft ver­laten, of de werkbijen breken de cel open en doden de jonge koningin. Vóór het zwermen zuigen de bijen de krop vol honig. – Een koningin wordt vijf jaren oud, soms nog wel ouder. De darren beleven nooit het najaar; zij worden vóór ’t einde van de zomer allen door de werkbijen verjaagd en gedood. De werkbijen leven in de zomer een week of zes; die in de herfst geboren worden, blijven de winter over.

Is er in een korf geen koningin, dan leggen een of meer werkbijen wel eens eieren, gewoonlijk echter enige tegelijk in een cel, zodat er dan van dit u broed” niets terecht komt. Als er iets van terecht komt, ontstaan uit deze eieren slechts darren, nooit koninginnen of werkbijen, zodat de kolonie te gronde gaat, als de bijenhouder er niet een nieuwe koningin (een overtollige uit een andere korf) onder de nodige voorzorgsmaatregelen in zet.

De honigbij levert ons honig en was. De honig bereiden zij uit de “nectar” van de bloemen, die zij bewaren in een krop, de honigmaag. Daar verliest de nectar veel water en wordt “honig”; deze wordt door de mond weer uitgestort in bepaalde cellen. Tegen het einde van de zomer halen de werksters zelfs larven uit haar cellen, om deze met honig te kunnen vullen, opdat er tegen ’t gure jaargetijde voedsel in voorraad is. –

Het was wordt door de werkbijen in de vorm van kleine plaatjes uit de aan de buikzijde van de achterlijfsringen gelegen was­kliertjes afgescheiden. Zolang de wasafscheiding duurt, gaan de werkbijen een tijdlang doodstil hangen; enkele houden zich met de voorpoten aan de zolder van de korf vast, andere klemmen zich met hun voor­poten aan de achterpoten van de eersten enz., zodat verscheiden tientallen of honderdtallen met elkaar een neerhangend “gordijn” vormen. Van dit was maken de bijen hun cellen. Men schat, dat voor het afscheiden van een Kilogram was de bijen aan voedsel 6 à 7 KG. honig nodig hebben; en omdat deze laatste hoeveelheid veel meer waard is dan 1 KG. was, houdt de bijenhouder de wasproductie zoveel mogelijk tegen. ­Het voorwas, waarmee de bijen een nieuw betrokken korf aan de binnenzijde bestrijken, vóór ’t bouwen van de raten begint, bestaat uit harsachtige, kleverige stoffen, die de bijen van de knopschubben van verschillende bomen halen.

Afbeelding uit: Leerboek der dierkunde

Wespen.
Wespen zijn slanker en minder behaard dan de bijen en zijn meestal geel met zwart gekleurd. Sommige vormen staten, andere niet; de laatste hebben geen arbeidsters. – Tegen ’t gure jaargetijde sterven alle wespen, behalve de voortplantingswijfjes. In ’t voorjaar begint iedere “wespenmoeder” aan de bouw van het nest; zij maakt aantal cellen, legt daarin eieren en brengt in iedere cel het voedsel, nodig voor de ontwikkeling van de larve, welke uit dat ei zal ontstaan. Na korte tijd zijn de larven al volwassen; zij spinnen zich in en komen dan als gevleugelde arbeidsters het werk overnemen. In voorjaar en zomer ontstaan uitsluitend arbeidsters, tegen de herfst ook mannetjes en wijfjes. Dan wordt met de bouw van de raten opgehouden, en ’t gehele gezelschap stuift uiteen; de mannetjes en arbeidsters sterven, en de wijfjes kruipen weg om op een verscholen plaats de winter door te brengen.

De larven worden door de arbeidsters gevoed met fijn gekauwde insecten en ook met honig, die zij  echter niet uit de bloemen opzuigen, maar de verschillende soorten van bijen ontroven, of ook wel in haar maag vormen uit suikerhou­dende stoffen, die zij uit zoete vruchten halen. Stuifmeel verzamelen zij niet.

Alleen de in staten levende wespen bouwen nesten, die soms bijzonder groot zijn. Deze bestaan uit een papierachtige stof, welke door de wespen uit hout of boomschors wordt gemaakt. Die nesten, welke in takken van bomen hangen, worden met verscheiden dunne papierplaten omkleed; die in holle bomen of in de grond worden aangelegd, meestal niet.
De cellen van de wespennesten zijn zeshoekig; de raten liggen horizontaal en bestaan slechts uit één laag cellen, met de openingen naar beneden gekeerd.

Omschrijving en soorten:   SITE VAN HET KNNV:  www.knnv.nl/hommels

Bronvermelding: met bewerkingen en aanvullingen door de webbeheerder

– Leerboek der dierkunde
– Wikipedia
– www.knnv.nl/hommels/soorten.htm

Geef een reactie